Naar aanleiding van deze nieuwe beschuldiging werd opnieuw
tegen Jezus geraasd en geschimpt. De getuigen echter spraken
elkaar ook nopens dit punt zo verward tegen, dat Kaïfas en de
gezamenlijke Raad woedend en tot achter hun oren beschaamd
waren. Niets immers was tegen Jezus ingebracht, wat
steekhoudend en overtuigend was.
Hierop werden Nikodemus en Jozef van Arimatea opgeroepen om
zich te verantwoorden nopens het feit dat Jezus het paaslam
(ontijdig) gegeten had op Sion in een paasmaalzaal die hun
toebehoorde.
Zij traden vóór Kaïfas en bewezen uit geschriften dat het de
Galileeërs sedert onheuglijke tijden geoorloofd was het paaslam
in de avond van de vorige dag te eten. Wat het paaslam zelf
betrof, men had dit toebereid geheel in overeenstemming met de
Wet, want tempelbedienden waren er bij tegenwoordig en
behulpzaam geweest.
Dit laatste bracht de getuigen in een zeer grote verlegenheid en
vooral maakte Nikodemus de vijanden van Jezus woedend, toen
hij schriftrollen liet halen, hun die voorlegde en er het goed recht
van de Galileeërs uit aantoonde. Onder verschillende andere
redenen voor dit recht van de Galileeërs, die ik me niet alle meer
herinner, was ook als grond aangevoerd, dat men zonder deze
maatregel, wanneer de volkstoeloop in de tempel buitengewoon
groot was, niet op de voorgeschreven tijd klaar kon komen en dat
ook de drukte bij het huiswaarts keren hinderlijk was. Hoewel de
Galileeërs niet altijd gebruik van hun recht gemaakt hadden, werd
het bestaan ervan toch duidelijk door Nikodemus aangetoond uit
de rollen die hij hun voorlegde.
De woede van de Farizeeën tegen hem steeg ten top, toen hij
zijn uiteenzetting besloot met de opmerking dat de hele Raad wel
paaslam werd in deze geestelijke maaltijd gegeten. Voortaan was het
beeld voorgoed vervangen door de zaak. Zo was het absoluut passend dat
Hij een dag vroeger het paasmaal en Pasen vierde.
Fascikel 30
225
|