Deze laatsten echter zijn diegenen, die zich na Jezus’ dood
bekeerden. Hun getal was zelfs aanzienlijk, want gedurende
al dat afgrijselijk lijden zie ik Jezus en Maria zonder
ophouden bidden voor de zaligheid van hun beulen,
zonder zich ook maar één ogenblik over die
onmenselijke mishandelingen te verbitteren.
***
Overigens, dat er niets verkeerds in aan te merken is, blijkt uit het volgende:
Sinds anderhalve eeuw (vanaf 1833) werden de beschouwingen van A.K.
Emmerick keer op keer heruitgegeven, in vele talen overgezet, telkens met
de nodige kerkelijke goedkeuring.
Tientallen bisschoppen hebben dus getuigd dat deze visioenen niets
bevatten dat indruist tegen de ware leer, zodat alle lezers er zich op kunnen
verlaten, ook betreffende het bepaalde punt dat ons hier bezighoudt. Een
andere bedenking mag wellicht hieraan worden toegevoegd, zonder de
minste antipathie voor de Joden, eerder uit medelijden, waarvan ook
Katarina en de H. Paulus vervuld waren (zie Ad Rom. 9, 1-5):
-
Reeds in het Oude Testament werden de Joden herhaaldelijk door
rampen geteisterd. Uit de profeten is het duidelijk dat dit geschiedde tot
straf voor ongetrouwheden.
-
In het Nieuwe Testament is hun geschiedenis een aaneenschakeling van
tragische gebeurtenissen, die zich tot op de dag van heden voortzetten;
op ‘t ogenblik huiveren wij voor wat kan gebeuren en hun misschien in de
naaste toekomst te wachten staat. Het is geen vooringenomenheid noch
antipathie hun rampen in dezelfde zin als vroeger te interpreteren,
steunend op het woord van Paulus ‘in finem’ tot het einde.
Maar hieruit volgt een waarschuwing voor de christenen.
***
Volgens Paulus is alles wat de Joden overkwam een les en een onderricht
voor de christenen: duurt de straf van hen die de Messias verwierpen en
kruisigden ‘tot het einde’, dan zal ook de straf van de christenen die
hun geloof verzaakten, hun Verlosser verwierpen, of zelfs in het geloof,
grotelijks ontrouw werden en in deze gesteltenis stierven,
onherroepelijk zijn en duren in eeuwigheid.
Ten gerieve van belangstellende lezers houden wij er hier nog aan, te
vermelden dat de H. Stoel op 1 december 1974 een uitvoerige toelichting
publiceerde op het boven aangehaalde conciliedocument ‘Aetate nostra’ (nr.
4), in verband met de Joden.
Fascikel 30
374
|