Zelfs hier lieten de beulen Jezus geen ogenblik rust; zij bonden
Hem in het midden van die gevangenis aan een lage zuil54,
zonder Hem toe te staan ergens tegen te leunen of op te
steunen, zodat hij heen en weer wankelde op zijn gezwollen en
bloedig gewonde voeten. Door zijn herhaaldelijk zwaar vallen
en het slaan van de ketting die tot zijn knieën neerhing, waren
ook deze vol bloed.
Zij hielden niet op Hem gruwelijk te versmaden en te
mishandelen. En wanneer 2 gerechtsdienaren vermoeid waren
van hun folterwerk, werden zij door 2 anderen afgelost, die,
zodra zij binnen waren, nieuwe wreedheden tegen Jezus
verzonnen.
Ik kan onmogelijk de boosheid beschrijven, die zij aan de dag
legden, of de folteringen opnoemen, welke zij de Heiligste der
heiligen aandeden; ik ben te ziek, ik sterf bijna van medelijden bij
het beschouwen van die pijnen.
Ach! hoe beschamend is het niet voor ons dat wij, uit
wekelijkheid en aangeboren tegenzin voor het lijden, niet eens de
moed bezitten om de ontelbare mishandelingen, die de
onschuldige Verlosser geduldig voor ons heeft ondergaan, te
beschrijven of te vertellen, noch om het verhaal ervan te
aanhoren.
Een diepe afschuw grijpt ons daarbij aan, gelijkend op het gruwen
van de moordenaar, die zijn hand moet leggen op de wonden die
hij zijn slachtoffer heeft toegebracht.
waarvan de zonden Hem beroofden, en de beledigingen te
herstellen, die zijn opperste Majesteit door de mensen worden
aangedaan.” (Un Appel à l’Amour, blz. 451).
54 Een lage zuil, nl. de zuil die weggehaald werd als heilig en op de schets in
fasc. 29 door het getal 26 aangeduid wordt. Zie ook wat er reeds over
gezegd is in hetzelfde fasc. 29, nr. 1829, voetnoot 40 en 41.
De ringen waaraan men de gevangenen vastbond, zaten in de pijlers en de
wanden vast, 1 m boven de grond. Met de handen aan of in deze ringen
gebonden, was Jezus, die hoog van gestalte was, genoodzaakt diep
gebogen te staan.
Fascikel 30
253
|