Jezus stak de straat over die aan de voet van het paleis van
Pilatus (naar de Schaapspoort) liep en werd op de trap
omhoog gesleurd tot boven op het terras.
Daar de beulen onder het bestijgen van de trap Hem
gruwzaam en haastig omhoog rukten, trapte Hij op zijn
slepend spotkleed, struikelde en viel zo hard op de
marmertreden, dat Hij ze met het bloed van zijn heilig hoofd
bevlekte. De vijanden van Jezus die hun zitplaatsen naast de
zuidkant van het forum weer hadden ingenomen, zoals ook het
ruwe volk achter hen (in de hal en op het forum) barstten los in
een schaterlach om zijn val, terwijl de gerechtsdienaren Hem
met schoppen dwongen op te staan en hogerop te stijgen naar
het terras.
Hier lag Pilatus op zijn zetel, die een soort van klein rustbed was.
Naast hem stond weer het tafeltje en ook nu, gelijk vroeger, waren
enige officieren en andere mannen met schriftrollen bij hem.
Op het terras, vanwaar hij zich met het volk onderhield, naar
voren tredend, sprak hij de beschuldigers toe als volgt:
“Gij hebt mij deze mens als volksopruier overgeleverd; in uw
bijzijn heb ik Hem ondervraagd en Hem niet schuldig bevonden
aan de misdaden die gij Hem te laste legt.
Ook Herodes heeft in hem geen schuld kunnen ontdekken, want
ik heb u met Hem naar deze viervorst verwezen en ziet! geen
doodvonnis heeft Hem getroffen! Ik zal Hem derhalve de
tuchtstraf laten toedienen en Hem dan in vrijheid stellen!”
Bij deze onverwachte uitspraak barstten de Farizeeën in heftig
gemor uit, hieven een luid protestgeschreeuw aan en begonnen
Toen was het leven van Jezus nog niet uitgegeven en het citaat had zin.
Onze lezers, wellicht op enkele na, kennen deze geschiedenis, die zij
overigens terugvinden kunnen in fasc. 22, nr. 1024, enz.
Herodes had Pilatus bouwmeesters en bouwmateriaal aan de hand gedaan,
maar de architecten gebruikten zulk materiaal en legden de bouw zo
verraderlijk aan, dat hij op een gegeven ogenblik instortte en vele arbeiders
gedood en gekwetst werden.
Fascikel 30
331
|