welke het vlees rauw aten; zij werden ook onder strenger
bewaking gehouden en sommigen uit het beter soort waren over
hen aangesteld; zij ontvingen weer hun dagloon en de kost. Ik
dacht bij dit zien aan de parabel, waarin de heer van de wijngaard
zijn dagloners betaalt. (Mt. 20, 1). Zij woonden in een rij hutten,
ongeveer een kwartier van Simeons huis; ze waren tot dienstwerk
voor Simeon gedwongen. (Zij behoorden dus waarschijnlijk tot
het slavenras van Endor; zie fasc. 9, nr. 234, voetnoot 46).
472.
3 juli. –
‘s Morgens zag ik Saturninus en de andere leerling tot Jezus
terugkomen. Ik meen dat er andere leerlingen van Galilea tot
Joannes gezonden zijn (zie begin van nr. 468).
De gehele dag onderrichtte Jezus weer zoals gisteren.
Hij nam alleen ‘s morgens en ‘s avonds wat voedsel.
Met de avond, nadat alle Joden vertrokken waren, kwamen een
twintigtal heidenen tot Jezus; reeds in de vorige dagen hadden zij
Hem om de gunst van een onderhoud verzocht. Simeons huis lag
wel een half uur van de stad verwijderd en de heidenen mochten
niet nader komen dan tot bij een zekere toren of gebouw met
booggewelf. Nu echter bracht Simeon hen tot bij Jezus; zij
groetten Hem eerbiedig en baden Hem hen te willen onderrichten.
Hij sprak hen toe in een zaal en wel tot zo laat, dat men de lampen
moest ontsteken. Hij troostte hen en vertelde hun de
geschiedenis van de H. Driekoningen, doch ingekleed
in een soort parabel. Ook verklaarde Hij hun dat het
licht zich tot de heidenen zou wenden.
473.
4 juli. –
Vandaag zag ik Jezus ‘s morgens met de beide leerlingen de
afkomende apostelen tegemoet gaan (zie nr. 471). Zij moesten
over een gebergte. (Het begint aanstonds ten O. van het huis en
Fascikel 14
668
|