Hij leerde ook over de genade, en hoe een genade, die
iemand ter wille van de verdiensten zijner
voorouders krijgt, niet verloren is wanneer de
begenadigde zich die gunst onwaardig toont (cfr. Ex.
20, 6), maar dat ze dan gegeven wordt aan degene
onder zijn bloedverwanten, die door zijn verdiensten
er het eerst voor in aanmerking komt. Hij bracht hun
een verdienstelijke handeling in herinnering, die
hun voorouders in deze stad verricht hadden, en dit
reeds zo lang geleden, dat de herinnering er aan
bijna verloren was en die hun niettemin nu nog ten
goede kwam: zij hadden namelijk eens vreemde,
verjaagde mensen in hun stad opgenomen.
480.
10 juli = 15 Tammoez. –
Deze morgen begaven zich de leerlingen in de 4 wijken van de
stad; ze gingen in vele huizen de inwoners uitnodigen tot een
grote leerrede de volgende dag; de mensen zeiden het voort aan
hun buren.
‘s Avonds zag ik een grote maaltijd in een zaal, die open was naar
de kant van het plein en de tuin van het huis, waar men Jezus na
zijn aankomst het eerst binnengebracht had; er waren wel 50
disgenoten uit de stad en zij aten aan vijf tafels. Jezus at met de
notabelen. Aan de andere tafels zaten de leerlingen onder de
overige gasten verdeeld; het maal was zeer kostbaar, het eten fijn;
ik meen dat ook Jezus en de leerlingen er iets toe bijgedragen
hadden. Op de tafels stonden echte boompjes, groeiend in potten
vol aarde. Onder de maaltijd nam Jezus herhaaldelijk
het woord en vergastte de disgenoten op mooie
onderrichtingen, en ondertussen ging Hij ook van de
ene tafel tot de andere om met de gasten persoonlijk
te spreken.
Fascikel 14
682
|