kwamen hun andere soldaten uit Hesebon tegemoet, want het was
reeds ruchtbaar geworden dat men Joannes gevangen genomen
had; vandaar dat hier en daar groepen mensen bijeen schoolden.
De soldaten die hem leidden, schenen mij geen gewone soldaten,
maar een soort van lijfwachten van Herodes te zijn; zij hadden
immers helmen op, waren met schubben en ringen tegen
sabelhouwen gepantserd en met lange spiezen gewapend.
Ik zag vele mensen zich hier vóór de gevangenis van Joannes
verzamelen en dat de soldaten alle moeite hadden om hen op een
afstand te houden of weg te drijven.
De gevangenis had boven openingen naar buiten en ik zag
Joannes in zijn kerker. Staande riep hij met een luide stemme, die
buiten goed verstaanbaar was, dat hij de wegen had bereid,
rotsstenen gebroken, knoestige bomen geveld, bronnen afgeleid,
vijvers gegraven en bruggen gebouwd. Hij had de hardste en
weerbarstigste voorwerpen te bewerken gehad. Juist zó was dit
volk en daarom was hij nu gevangen.
Men moest zich tot Degene wenden, die hij aangekondigd had, tot
Degene die nu naderde op de wegen die hij had bereid. Wanneer
de Heer zijn intocht houdt, dan treden de dienaren die zijn weg in
gereedheid gebracht hebben, af. Zij moesten zich nu allen tot
Jezus wenden, wiens schoenriemen hij niet waardig was te
ontbinden (cfr. Joa. 1; 27), tot Hem die het Licht, de Waarheid
en de Zoon van de Vader is.
In deze zin sprak hij nog verder. Zijn leerlingen moesten hem in
zijn gevangenis nog komen bezoeken, want vooralsnog zou men
het niet wagen de hand aan zijn leven te slaan, want zijn uur was
nog niet gekomen.
De zienster vallen het eerst de mooie vijvers op; dan ziet zij het geleide met
Joannes de heuvel bestijgen, achter de stadspoort het paleis bereiken en
hier achter de deuren verdwijnen.
Wij mogen bijna met zekerheid besluiten dat het reusachtige bouwwerk op
de zuidwest-top van de heuvel het paleis van Herodes is geweest.
Fascikel 14
752
|