hof waren vuurhaarden (of ovens), waarin de vissen gebraden
werden; het scheen dat men hier niet zo zelden zulke maaltijden
hield, want in kelders stonden daar een soort grote stenen
schotels, als door de natuur gevormd, waarin de gerechten, nl.
broden, vissen, groenten en vruchten opgedragen werden.
Toen dit alles gereed was en een honderdtal heidense mannen
verzameld waren, kwam ook Jezus van over het meer aan. Een
twaalftal Joden, de stadsoverste en verscheidene heidenen van
Adama vergezelden Hem. Jezus hield dan een lering op
een heuvel; de overste en de Joden belastten zich met de zorg
en de regeling van de maaltijd en dienden met de leerlingen de
tafel.
Jezus wees er eerst op dat de mens uit een lichaam en
een geest bestaat, en zegde dat zowel de ziel als het
lichaam onderhouden en gevoed moet worden; het
stond hun vrij, zei Hij, zijn preek nu te aanhoren of
wel te gaan eten. Dit was bedoeld om hen op de proef te
stellen. Aanstonds gingen enigen naar de tafel, vervolgens vele
anderen, zodat er eindelijk maar een 3e deel naar zijn toespraak
bleef luisteren.
Hij sprak hun over de roeping van de heidenen en
verhaalde hun de reis van de H. Driekoningen,
waarvan zij gehoord hadden en het een en ander
wisten.
496.
Na afloop van de leerrede en de maaltijd trok Jezus tegen de
avond met de leerlingen en Joden naar Seleucia (stad), dat wel
anderhalf uur naar het zuiden toe en niet dicht bij het meer
gelegen was; de Seleucianen die aan het feest deel genomen
K. vermeldt dikwijls lage tafels en doet ook opmerken dat de tafels bij de
heidenen gewoonlijk ietwat hoger waren, b.v. in de nrs. 1118, 1143, 1248,
1760 en straks in nr. 497, hieronder.
Fascikel 14
708
|