28. De grond brengt vanzelf vrucht voort; eerst een halm, daarna een aar, daarna het volle
koren in de aar.
29. Wanneer dan de vrucht rijp is, laat hij er terstond de sikkel in slaan, omdat de oogsttijd
aangebroken is.
30. En Hij zeide: Hoe zullen wij het Koninkrijk Gods afbeelden, of onder welke gelijkenis zullen
wij het brengen?
31. [Het is als een] mosterdzaadje, dat, wanneer het in de aarde gezaaid wordt, het kleinste is
van alle zaden op de aarde,
32. en toch, als het gezaaid is, opkomt en groter wordt dan alle tuingewassen, en grote takken
maakt, zodat in zijn schaduw de vogelen des hemels kunnen nestelen.
33. En in vele dergelijke gelijkenissen sprak Hij het woord tot hen, naardat zij het konden
horen,
34. en zonder gelijkenis sprak Hij tot hen niet, maar afzonderlijk aan zijn discipelen verklaarde
Hij alles.
***
Matteüs 13
Andere gelijkenissen
24. Nog een gelijkenis hield Hij hun voor en Hij zeide: Het Koninkrijk der hemelen komt
overeen met iemand, die goed zaad gezaaid had in zijn akker.
Uit: NBG-vertaling 1951
Hij sprak ook over de boetvaardigheid en de komst
van Gods Rijk; hier sprak Hij ook duidelijker over
Zichzelf en zijn hemelse Vader, dan Hij tot nog toe op zijn
rondreizen door dit land had gedaan.
Nu kwamen tot Hem hier op de berg ook de zoon van Joanna
Chusa en die van Veronika; zij waren door Lazarus gezonden om
Jezus te waarschuwen tegen de 2 bespieders, die de Farizeeën van
Jeruzalem naar Adama gezonden hadden.
Tijdens een rustpoos in de toespraak werden de 2 Jeruzalemmers
Hem door de leerlingen voorgesteld. Jezus antwoordde hun
dat zij om Hem niet zo angstig behoefden te zijn,
want dat Hij zijn zending moest vervullen, dat Hij
hen voor hun liefde dankte, enz.
Die gezanten van de Farizeeën waren met de ontevreden Joden uit
Adama eveneens hier boven; Jezus sprak niet met hen,
doch verklaarde luidop dat men Hem bespiedde en
vervolgde, dat zij er evenwel niet in zouden slagen de
Fascikel 14
726
|