overvaart; hier voeren zij over op een vlot van balken, zonder de
hulp van een veerman.
Van daar gingen zij recht naar Adama en kwamen er in de
namiddag aan. Verscheidene voorname burgers van deze stad
waren buiten de poort vergaderd in een hof met baden, die hun
water uit een riviertje ontvingen.
Zij schenen daar op Jezus te wachten, want zij gingen Hem
tegemoet en leidden Hem in een huis, dat midden in de stad op
een vrije plaats (of markt) stond. Dit huis was omringd door een
traliehek van veelkleurige en blinkende metaalplaten.
We zegden in de VOORREDE, nr. 10 dat deze schijn een aanleiding is om
zich te bedriegen in het schatten der afstanden. Voeg daarbij de heldere
oosterse lucht, die alles klaarder laat zien en de voorwerpen schijnbaar
dichter plaatst dan ze werkelijk zijn.
-
Toen de exegeet Keulers, die nochtans van het H. Land iets afwist, van
op de Olijfberg de Dode Zee ontwaarde, op een afstand van minder dan
twee uren, zo dacht hij, vroeg hij zich af welk water hij daar vóór zich
had, aangezien hij nooit gehoord of gelezen had van een meer zo dicht
bij Jeruzalem.
“Men hielp me echter uit mijn dwaling, door me te verzekeren dat het de
Dode Zee was. Ik zou de afstand op een klein half uur geschat hebben,
hoewel deze zelfs op de kaart, in rechte lijn, 22 km is.
Herhaaldelijk zou het mij nog opvallen hoe ver de blik reikt in de heldere
oosterse lucht en hoe gemakkelijk men zich in de afstanden vergist.”
(Waar Jezus leefde, 164).
-
“Vanaf de heuvel Foreidis schijnt de Dode Zee aan je voeten te liggen”,
zegt De Géramb, “hoewel de afstand 4 uren is.”
-
In Jezus Christus I, 221 doet Prat opmerken: “Bij een heldere lucht
slinken de afstanden. Met één blik overschouwt men het Meer
Gennezaret; men heeft het gevoel dat men een gesprek zou kunnen
voeren met een persoon op de tegenoverliggende oever.” (Jezus
Christus I, 221).
-
“Reeds waren wij 3 uren ver in het gebergte en omziende hadden wij de
indruk nog maar een kwartier van het Meer verwijderd te zijn.”
(Delancker, 367); enz.
Fascikel 14
680
|