bezwaren tot hen, versperden hun de weg en vroegen hun uitleg
en rekenschap van zijn strenge woorden en dreigementen, die zij
maar half of verkeerd verstaan hadden. Daartussen weergalmden
dan de toejuichingen en het vreugdegeroep van goedgezinden.
Genas Hij zieken, dit ergerde de bozen, zij verwijderden zich
dan, en zo duurde dit tot de avond. De dag was verlopen onder
snelle en moeilijke reizen zonder verpozen, verkwikking, rust of
lafenis.
Ik zag hen ‘s avonds in hetzelfde herdershuis als gisteren hun
intrek nemen; ik meen gezien te hebben dat men er hun de voeten
waste.
Ik bemerkte ook hoe zwak en menselijk de leerlingen nog waren,
hoe zij vaak, terwijl Hij aldus preekte en zij ondervraagd werden,
de hoofden samen staken en bekenden niet te begrijpen wat Hij
eigenlijk voorhad; zij waren niet tevreden met hun lot; zij dachten
ieder voor zich: “We hebben ons werk en familie verlaten en nu
vinden wij niets dan verwarring, onzekerheid en tegenspraak.
Wat is dat voor een rijk, waarover Hij het altijd heeft? Wil Hij
het op zo’n manier veroveren en in bezit nemen? Zal er werkelijk
ooit iets van terechtkomen?” Zo dachten en morden zij, maar zij
hielden hun gevoelen in zich verborgen, hoewel zij vaak niet
konden beletten dat het zich verried.
Joannes alleen gedroeg zich volgzaam als een kind, zeer
gehoorzaam en onbeangst.
En toch hadden zij reeds zo vele wonderen gezien en zagen er nog
gedurig. Buitengewoon ontroerend was het te zien hoe Jezus al
die gedachten in hun ziel las en kende, doch hun
ontevredenheid niet met ontevredenheid
beantwoordde: Hij bleef zichzelf gelijk, behield zijn
helder gelaat, zijn kalmte, welwillendheid en liefde
jegens hen en volbracht onweerstaanbaar zijn taak.
Fascikel 14
794
|