532.
27 juli; Sabbat. –
Ik zag Jezus met de verzamelde vrienden nog te Betanië
verborgen. De drie zonen van Obed, die tempeldienaren waren,
en andere die een werk in de tempel te verrichten hadden, gingen
naar Jeruzalem. Ook vandaag zag ik niemand van de anderen
buiten het huis gaan. Alles was stil en geen buitenstaander wist
dat Jezus gekomen was en daar verbleef. Simon de melaatse zag
ik nogmaals niet bij hen.
Heden, gedurende de maaltijd, deed Jezus verhalen
over zijn verblijf onder de lieden van Opper-Galilea te
Amead, Adama en Seleucia. Daar de mannen heftig tegen
de sekten uitvoeren, hoewel zij het deden uit goed bedoelde ijver,
laakte Jezus hun harde woorden en verhaalde hun
de parabel van de man, die op de weg naar Jericho,
in de handen van rovers gevallen was en hoe een
Samaritaan hem meer medelijden en liefde betoond
had dan de leviet (Lk. 10, 30-37).
Lucas 10
De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan
25. En zie, een wetgeleerde stond op om Hem te verzoeken en zeide: Meester, wat moet ik
doen om het eeuwige leven te beërven?
26. En Hij zeide tot hem: Wat staat in de wet geschreven? Hoe leest gij?
27. Hij antwoordde en zeide: Gij zult de Here, uw God, liefhebben uit geheel uw hart en met
geheel uw ziel en met geheel uw kracht en met geheel uw verstand, en uw naaste als uzelf.
28. En Hij zeide tot hem: Gij hebt juist geantwoord; doe dat en gij zult leven.
29. Maar hij wilde zich rechtvaardigen en zeide tot Jezus: En wie is mijn naaste?
30. Daarop hernam Jezus en zeide: Een zeker mens daalde af van Jeruzalem naar Jericho en
viel in de handen van rovers, die hem niet alleen uitschudden, maar ook slagen gaven en
weggingen, terwijl zij hem halfdood lieten liggen.
31. Bij geval daalde een priester af langs die weg; en deze zag hem, doch ging aan de overzijde
voorbij.
32. Evenzo ging ook een Leviet langs die plaats, en hij zag hem en ging aan de overzijde
voorbij.
33. Doch een Samaritaan, die op reis was, kwam in zijn nabijheid, en toen hij hem zag, werd
hij met ontferming bewogen.
34. En hij ging naar hem toe, verbond zijn wonden, goot er olie en wijn op; en hij zette hem op
zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en verzorgde hem.
35. En de volgende dag stelde hij de waard twee schellingen ter hand en zeide: Verzorg hem en
mocht gij meer kosten hebben, dan zal ik ze u vergoeden, op mijn terugreis.
Fascikel 14
774
|