“Met welk een vreugde, zei Jezus, zult gij die kostbare
parel weervinden!”
Toen vroegen de vrouwen diep ontroerd en vol verwachting:
“Ach Heer! zal deze parel nog weer te vinden zijn?” En Jezus
sprak hun hoop in, doch vermaande hen om met nog
-
Meroz:
797;
-
Naïm:
1285;
-
Regaba:
1335;
-
Tenat-Silo:
780.
De meeste toezichthouders waren Essenen; men kan dus ook hier enigszins
bewaarheid zien het woord van Flavius Josephus: “Op reis vindt de Esseen
altijd een onderkomen bij zijn geloofsgenoten.” (B.J. 154).
***
In het verhaal spreekt Jezus van ‘de lottafel der liefde’, waarvan menige
parel te gronde valt.
Dit inspireert de volgende bedenking.
God bemint eerst en meest zichzelf en dit met een oneindige liefde,
een liefde die in de H. Drie-eenheid een persoon is.
Hij wil door zijn schepselen verheerlijkt worden en aan deze
verheerlijking is het geluk van het schepsel verbonden.
Hij wordt verheerlijkt door hun dienst,
door hun trouw in beproeving en bekoring, waardoor
ondertussen het schepsel ook gelouterd en een eeuwige beloning
waardig wordt.
Maar die beproeving is een soort lotspel.
Velen zullen immers niet trouw blijven. Dit is wel door God
voorzien, maar de beproeving is onmisbaar en daarom waagt
God dat riskante spel met de menselijke vrijheid.
Wie evenwel ter aarde gevallen is, moet blijven hopen; redding
is steeds mogelijk.
Jezus zelf spoort ons aan om onvermoeid naar zulke verloren
parelen te zoeken.
Mogen alle christenen deze opwekking als een gebod beschouwen en
ijveren voor de bekering van zondaren, die vaak op hun hulp, hun gebed en
offer aangewezen zijn.
Fascikel 14
782
|