Ik zag de Essenen driemaal in het jaar ten tempel naar Jeruzalem
gaan14. Onder hen waren ook priesters bij wie de zorg voor de
heilige gewaden berustte. Zij hadden tot taak die te reinigen en te
onderhouden; door een geldelijke bijdrage hadden zij er ook voor
te zorgen dat er op tijd nieuwe vervaardigd werden.
Hun hoofdbedrijf bestond, naar ik zag, in landbouw en veeteelt,
maar meer nog in tuinbouw. De berg Horeb was tussen hun
cellen vol tuinen en vruchtbomen15. Ook werd er geweven en
Op de Verzoendag, 10 Tisri, moest een bok met de zonden van het volk
beladen, de woestijn ingedreven worden (zie nr. 734).
Wij lezen dat de Essenen lammeren de woestijn indreven. Deze praktijk is
ontleend aan, of volgt uit Lev. 16.
Op de verzoendag der Joden werden twee bokken aangeduid om een rol in
de plechtigheid te vervullen, met het bloed van de een die geslachtofferd
werd, verrichtte de hogepriester reinigingsplechtigheden. De andere bok
belaadde hij met de misdaden en overtredingen van het volk en liet hem in
de woestijn brengen en dan verder jagen om met de zonden der mensen in
die woestijn te verdwijnen en te sterven (Lev. 16, 18-22 en verder in dit fasc.
nr. 5 de reeds aangeduide plaatsen). De Essenen volgden dezelfde ritus,
maar gebruikten hiervoor een lam, zegt K.E.
Joannes de Doper stond nader bij de Essenen als een vriend van hen,
dan bij het officiële Jodendom en gebruikt dan ook, om Jezus aan te duiden
die de zonden van de wereld op zich is komen nemen, wegdragen en
vernietigen, het beeld van een lam; zie vooral fasc. 11, nr. 315 en fasc. 12,
nr. 350. Dit werpt een bijzonder helder licht op een uitdrukking in onze
liturgie bij de Communieritus: “Ziet het LAM GODS, ziet Hem die de zonden
van de wereld wegneemt!”
14 De Essenen vierden hun eigen godsdienstplechtigheden, doch deze
waren geschoeid op die van Jeruzalem, of beter op de Wet.
Aan de tempeldienst hadden zij toch enig aandeel, daar zij offers naar de
tempel stuurden of brachten. Dit is te aanvaardbaarder, daar zij te
Jeruzalem een eigen kwartier hadden.
Volgens Flavius Josephus heette de zuidwestpoort ‘de Essenenpoort’.
Het is de Mestpoort van of uit Neh. 3, 13-14.
Hun wijk zal dus in de nabijheid van die poort geweest zijn.
Doch ze boden geen offerdieren aan ter slachting.
15 De even genoemde Dapper vermeldt in de 17e eeuw op de berg Sinaï
“vele ommuurde tuinen met velerlei fruitbomen en wijnstokken. Vele kleine
kapellen staan er verspreid. Bij ieder daarvan hebben de Grieken een huis
Fascikel 1
29
|