In het midden van deze achterruimte verhief zich tegenover de
ingang een hoge (stenen) haardmuur. Deze reikte boven tot bij de
opening, die in het dak of platform van het huis voor de rook
aangebracht was. (Waarschijnlijk leidde ook een pijp de rook
door de opening weg, zoals later in Maria's huis te Efeze
35)
).
Aan de voet van de haardmuur was in een nis van die muur de
stookplaats ingericht, waar men kookte.
Aan weerszijden van de haard was een doorgang. Ervoor hing
een 5-armige lamp van de zoldering neer. De ruimte terzijde en
erachter was in meerdere groter kamers door lichte schermwanden
ingedeeld. Achter de haard was de indeling als volgt:
door tapijtwanden waren de slaapkamers, berg- en bidplaats, eet-
en werkzaal van het gezin gevormd. Achter de mooie oofttuinen
bij en rond het huis strekten zich landerijen uit, verderop een bos
en hierachter verhief zich nog hoger de berg of heuvel.
35 Men leest vaak dat ‘schouwen’ bij de Joden onbekend waren en de ’rook
door de deur of venstergaten naar buiten moest, maar dit geldt niet voor
voornamere huizen; deze hadden een rookgat in het plafond, waardoor
soms nog een rookbuis stak: “In Turkestan gaat de rook weg door een
opening in het plafond (Géogr. univ. V, 224).
Bovendien hadden aanzienlijke huizen ook een luik in de zoldering van de
voornaamste zaal (cfr. D. Rops, Jezus, 358; D.B. Tabernacle, afbeelding),
enz.
Fascikel 1
66
|