Zelf leefden zij zeer matig, om meer te kunnen geven aan hen, die
uit nood erom vroegen. Vandaar dat ik als kind reeds dikwijls
heb gedacht: “Geven verrijkt, wie geeft, bekomt dubbel terug.”
Want ik zag dat hun deel zich telkens weer vermenigvuldigde en
dat na zekere tijd alles weer dermate was aangegroeid, dat zij het
opnieuw in drieën konden verdelen.
Zij hadden vele verwanten die bij feestgelegenheden bij hen
tezamen kwamen (cfr. Job, l, 4), maar nooit zag ik dat het hun
erom te doen was veel te smullen of zich aan kermiskost te goed
te doen. Wel zag ik hen in hun leven dikwijls behoeftigen
spijzen, maar nooit was ik getuige van rijke gastmalen in hun
huis. In zulke samenkomsten zag ik hen gewoonlijk in een kring
te gronde neergelegen31; hun g s
e prekken stonden dan in het teken
van hun onweerstaanbaar godsverlangen en vurige
Messiasverwachting. Dan zag ik onder die verwanten ook wel
slecht gezinde mensen, die het geërgerd en verbitterd aanzagen,
wanneer zij onder hun gesprekken een blik vol verlangen ten
hemel sloegen. Doch z j
i wensten alle goed aan die misnoegden
en namen elke feestgelegenheid te baat om hen uit te nodigen en
zelfs gaven zij hun een nog groter aandeel. Niet zelden maakten
die kwaadwilligen onbeschaamd aanspraak op wat die goede
mensen hun met zoveel liefde uit eigen beweging aanboden. Er
31 Dit ter aarde neergezeten zijn voor een maaltijd was oudtijds algemeen
gebruikelijk in het Oosten. Men had kruikjes en kommen vóór zich of deze
stonden ook wel op een lage tafel van nauwelijks één voet hoog. Ook it
z
men wel op de vloer om te praten en allerlei arbeid te verrichten.
Een paar teksten zijn de volgende:
-
“Bij de muzelmannen van Noord-Afrika gaat men zitten op matten
rondom een lage ronde of achthoekige tafel.”
-
”Voor het eetmaal plaatst men bij de Arabieren tafels van één voet hoog
op een groot tapijt of op matten waarop de genodigden gaan zitten.”
(Géogr. univ. V).
-
“Stoelen en tafels vindt men bij de fellah’s in Palestina niet!”
(‘t H. L. 32e jg., enz.).
Fascikel 1
59
|