Joakim wordt door een engel getroost.
In de tempel wordt zijn offer aanvaard.
22.
Om diezelfde tijd zag ik Joakim bij zijn kudden aan de berg
Hermon (Hemar), over de Jordaan, voortdurend tot God bidden en
om verhoring smeken. Als hij de jonge lammeren zo vrolijk
blatend om hun moeders zag springen, greep hem telkens een
diepe droefheid over zijn kinderloosheid aan. Aan zijn herders
evenwel deelde hij de oorzaak van zijn verdriet niet mee. Het
loofhuttenfeest was nabij en reeds richtte Joakim met zijn herders
de loofhutten op.
Terwijl hij eens aan het bidden was en de vrees hem overviel om
volgens wet en gebruik, met het feest naar Jeruzalem te gaan en in
de tempel te offeren, want de opgelopen smaad stond hem nog
levendig voor de geest, zag ik de engel hem verschijnen en hem
bevelen om met moed, vrij en vrank naar de tempel op te gaan:
zijn offer zou aangenomen en zijn gebed verhoord worden.
Met zijn vrouw moest hij onder de Gouden Poort tezamen komen.
Ik zag Joakim nu, met blijdschap vervuld, zijn kudden tellen.
O hoeveel en welk prachtig vee had hij!! Opnieuw verdeelde hij
ze in drieën, waarvan hij het geringste derde voor zich behield,
een ander en beter derde naar de Essenen zond en het laatste en
schoonste derde naar de tempel dreef. Op de vierde dag van het
feest kwam hij te Jeruzalem aan en nam, zoals vroeger, zijn intrek
in de herberg bij de tempel.
Fascikel 1
83
|