Het was een zegen, uit welks genade door vrome,
wetsgetrouwe medewerking die stam moest voortspruiten,
waaraan eindelijk de onbevlekte bloem ontloken is (nl.
Maria), in wie het Woord vlees, in wie God mens geworden is,
die op zijn beurt zijn vlees en bloed, geheel zichzelf met
godheid en mensheid in het Nieuw Verbond ingesteld heeft tot
sacrament, dat wij noodzakelijk nuttigen moeten om het
eeuwige leven te hebben.
Ik heb die geheimvolle sacramentalische tegenwoordigheid van
God in de Verbondsark nooit gemist, dan toen ze in de handen
van de vijand gevallen was, want dan was het heilig voorwerp bij
de hogepriester of ergens bij een profeet ondergebracht en gered
geworden. Met de tafelen der Wet alleen zonder dat ‘Heilige’
maakte de Verbondsark geen gunstiger indruk op mij dan de
tempel van de Samaritanen op de Gerizzim of dan in onze dagen
een kerk, waarin het H. Sacrament niet tegenwoordig is, maar
alleen de door mensen verkeerd geïnterpreteerde H. Schrift, in
plaats van de door Gods hand beschreven tafelen van de Wet.
In de Verbondsark van Mozes die in de Verbondstent of
tabernakel en in Salomons tempel heeft gestaan, zag ik dat
allerheiligste voorwerp van het Oud Verbond, deze zegen in de
gedaante van twee elkaar doordringende kleiner lichtgestalten in
een schitterend omhulsel.
Nu evenwel dat de engel Joakim met die zegen begenadigde,
scheen het mij toe, als stak de engel in een opening op de borst
van Joakims kleed iets schitterends, gelijkend op een
lichtverspreidende plantenkiem in de vorm van een lichtende
boon.
Ook bij het overmaken van de zegen aan Abraham zag ik de
genade op dezelfde manier in hem overgaan en de zegen in
hem werkzaam zijn op de door God gewilde manier.
Die werking van de zegen duurde tot hij die zegen overgaf aan
zijn eerstgeboren zoon Isaäk. Van deze ging hij op Jakob en van
Fascikel 1
108
|