Onder Joakims adem ontstonden, naar ik zag, allerlei beelden in
de lichtbol. Ook Joakim zag ze. Daarbij had zijn adem de glans
van de bol niet verdoofd en de engel maakte hem daar
opmerkzaam op. “Het kind van Anna”, zei hij, “zal even
vlekkeloos, even ongerept en rein ontvangen worden, als deze
bol helder gebleven is onder uw adem. ”
24.
Hierop beschouwde ik, als hief de engel de lichtbol omhoog en hij
hing nu veel vergroot als een lichtkring in de lucht en als door een
opening zag ik er een samenhangende reeks van beelden in, vanaf
de val van het eerste mensenpaar tot aan de verlossing van het
mensdom. Het was alsof zich daarin een hele wereld uit elkaar
steeds verder ontvouwde. Ik begreep de zin van het geheel en alle
onderdelen, doch het is me niet mogelijk hier alles tot in de
bijzonderheden weer te geven.
Boven in de hoogste top zag ik de H. Drie-eenheid en daaronder
aan de ene zijde het Paradijs, Adam en Eva, hun val in de zonde,
de belofte van een Verlosser, alle voorafbeeldingen der
Verlossing: Noë, de zondvloed, de Ark, het geven van de zegen
aan Abraham, de overdracht ervan op Isaäk, Abrahams
eerstgeborene en van Isaäk op Jakob.
Ik zag verder hoe die zegen aan Jakob door de engel met wie hij
worstelde, weer ontnomen werd; hoe hij vervolgens tot Jozef in
Egypte kwam en hoe hij in hem en zijn echtgenote een hoger
graad van kracht en waardigheid verwierf; hoe daarna die heilige
zegen, toen hij met de overblijfselen van Jozef en zijn vrouw
Asenat door Mozes uit Egypte meegevoerd werd, tenslotte het
allerheiligste voorwerp werd in de Verbondsark en de zetel van de
levende God onder Zijn volk.
Vervolgens zag ik nog de eredienst, het leven, de verhouding van
het uitverkoren volk tot dit ‘Allerheiligste’.
Ik zag de leiding, de beschikkingen van Gods Voorzienigheid om
door (doelmatige) huwelijksverbindingen het heilig geslacht,
Fascikel 1
89
|