boeman; ik moet lachen als ik aan zijn voorkomen denk, maar hij
was een buitengewoon vroom en heilig man. Ook was hij
onvermogend.
Hij was met de H. Jozef verwant en wel op de volgende wijze.
Jozefs grootvader stamde van David door Salomon en heette
Mattan. Hij had twee zoons: Jakob en Joses. Jakob werd de
vader van Jozef. Toen Mattan stierf hertrouwde zijn weduwe met
een zekere Levi, die ook van David afstamde, maar door Natan en
bij deze Levi gewon zij Mattat, de vader van Heli, zoals Joakim
ook genoemd werd (zie nr. 11).
Het ten huwelijk vragen28 geschiedde in die tijden heel
eenvoudig. De dingers waren zeer terughoudend en schuchter;
men onderhandelde en dacht bij het huwen niet anders dan dat het
zo moest zijn. Zei de bruid ‘Ja’, dan waren de ouders er mee
tevreden; zei ze ‘neen’ en had ze redenen daartoe, dan vond men
dat eveneens goed (cfr. Gen. 24, 57-58). Was de zaak met de
ouders geregeld, dan geschiedde de toezegging en het geven van
het jawoord in de synagoge van hun woonplaats. De trouwers
28 Veelal leest men dat de vader vrij over zijn dochter als over een zaak kon
beschikken. Waar zulk een gewoonte heerst, vindt men ze niet onredelijk.
Over een analoge gewoonte in China zegt de Chinese schrijver John Wu in
‘Boven Oost en West’: ”Dat wij onze vrouw niet mogen kiezen, vinden wij
even natuurlijk als dat wij onze ouders niet hebben mogen kiezen.”
Ook wij aanvaarden het dat wij onze naam niet hebben mogen kiezen.
Maar toch wordt die absolute macht van de vader over zijn dochter veel te
overdreven voorgesteld. Feitelijk is in vele gevallen het huwelijk eerst beslist
na de toestemming van de dochter: deze wordt naar haar gevoelen
gevraagd. Is zij meerderjarig (d.i. ten minste 12 jaar en 1 dag), en weigert zij
haar toestemming, dan gaat het huwelijk niet door, zelfs als het reeds
geregeld was (cfr. D.B. Mariage, K. 769; Dapper, Perzië, 115; Gen. 24, 57-
58; ‘t H. L., 3e jg. 59, 60, enz.; Géogr. univ. V, 109).
In genoemde boeken en geschriften zijn teksten te vinden, die de uitlating
van K.E. bevestigen. Uitdrukkelijk halen wij nog de volgende regels aan uit ‘t
H. L. van een goed Palestina-kenner, P. Gerrits: “Ook bij de Israëlieten was
het de gewoonte het meisje naar haar gevoelen te vragen, zoals thans ook
onder de Bedoeïenen wel gebeurt.”
Fascikel 1
55
|