Jakob ontving die geheimenis in de plaats van Ezaü, omdat zijn
moeder wist dat hij met een teken daartoe ter wereld gekomen
was. Door de aanraking in de worsteling die in een droomgezicht
geschiedde, ontnam de engel die zegen weer aan Jakob; hij bracht
hem geen wonde toe, doch het uitwerksel van die aanraking was
l
a s het verdorren van die voormelde volheid. Daarna was Jakob
i
n et langer als iemand die zelfzeker en onbekommerd is, omdat
hij zich door God beschermd weet. Vroeger toch voelde hij zich
sterk en veilig door het sacrament dat zich in hem bevond, doch
daarna was hij meer verootmoedigd, in zorg en nood; hij voelde
zich van zijn zegen beroofd; daarom wilde hij de engel niet laten
weggaan, alvorens door een zegening van hem nieuwe sterkte
bekomen te hebben. Nadat dan de engel de heup van Jakob had
aangeraakt en daarmee zijn doel had bereikt, ontwaakte Jakob uit
zijn droom of visioen, zag de engel en bad hem om zijn zegen
(Gen. 32, 23-33).
Jozef ontving de zegen die de engel uit Jakob had genomen en
wel op dezelfde wijze als zijn voorgangers hem ontvangen
hadden. Dit geschiedde, terwijl hij 7 jaren in Farao’s kerker in
grote ellende gevangen zat. Jozef droeg hem in zijn rechterzijde
tot zijn dood. De zegen bleef nog daarna in zijn lijk tot in de
nacht vóór de uittocht van de Israëlieten uit Egypte; dan nam
Mozes hem eruit en gaf hem met het stoffelijk overschot van
Jozef een plaats in de kist (die de Verbondsark van die tijd was),
als de heiligste schat, het kostbaarste kleinood van het uitverkoren
volk. Voorheen was dit geheim een godsdienstgeheim en
familiebezit geweest; nu werd het de geheimnisvolle schat, het
heiligste voorwerp van het hele volk: het kreeg zijn plaats in de
Verbondsark, zoals ons eucharistisch heilig sacrament in het
tabernakel.
Toen de Israëlieten het gouden kalf aanbaden en een kritiek
tijdperk doormaakten, ging Mozes twijfelen aan de kracht van dit
heilig voorwerp en mocht tot straf het Beloofde Land niet
betreden.
Fascikel 1
102
|