gedragen had; het was van hem tot Aäron gekomen en later in het
bezit van de Essenen geraakt. De profeet Arkos, hun opperhoofd
op de berg Horeb, droeg dit overwerpsel of schouderkleed op zijn
blote lichaam, wanneer hij in vol ornaat uitgedost, om profetische
verlichtingen bad tot God.
7.
De Essenen waren in hun levenswijze zeer streng en matig; zij
leefden bijna uitsluitend van de vruchten die zij in hun tuinen
overvloedig kweekten. Arkos zag ik doorgaans gele bittere
kruiden eten.
Ongeveer 100 jaar voor de geboorte van Christus zag ik nabij
Jericho een zeer vroom Esseen die Chariot heette.
Bij de hogepriester had het zich ontwikkeld tot het zo prachtige,
zogenaamde efod.
(De ‘efod’ was een uit kostbaar materiaal vervaardigd gewaad, ook wel
een ‘lijfrok’ genoemd, dat in het oude Israël werd gedragen door de
hogepriester.
Efod = ambtskleed voor priesters; Bijbels priestergewaad;
borstbedekking van een Israëlische priester; deel van de oud-joodse
priesterkleding; gewaad dat men draagt bij erediensten).
Zowel bij Arkos als bij de hogepriester was in het stuk dat de borst bedekte,
een uitsnijding; deze was bij de hogepriester vierkantig, bij Arkos driehoekig.
Hierin paste een ander stuk stijve stoffe, dat dubbel was en zo een soort
zakje of tas vormde, respectievelijk ook vierkantig en driehoekig.
In dit soort zakje waren orakeltekens verborgen, uit kracht waarvan beiden
voorspellingen konden doen, wanneer God dit wilde.
Die tekenen heetten bij de hogepriester ‘Urim en Tummim’.
Van deze twee benamingen is de betekenis onbekend.
K.E. weet dat die ingezette driehoek bij Arkos iets bevatte, maar bekent
onkundig te zijn van wat er in verborgen was.
De hogepriester droeg dit efod niet op het blote lichaam, Arkos echter wel
zijn scapulier.
Bij beiden mogen nog vermeld worden de belletjes aan de onderzoom van
hun kleed, die door hun gerinkel de mensen of kluizenaars tot de goddelijke
diensten riepen.
Fascikel 1
32
|