Nochtans mogen wij niet nalaten te wijzen op een drietal
trekken die kenmerkend zijn voor haar leven.
Het zijn de volgende:
a. Het munt uit door heroïsche deugden.
Haar hoofddeugd is ontegensprekelijk de naastenliefde, of,
zoals men het hedendaags gaarne uitdrukt, de
medemenselijkheid, maar dan op christelijke grondslag.
Door haar deugden kan zij met de grootste heiligen
vergeleken worden.
b. Het schittert door de geest van beschouwing.
Vanaf haar vijfde jaar, zoniet reeds vroeger, werd zij in haar
gebed overdag en bij nachte, maar ook onder haar dagtaak
door taferelen of voorstellingen uit de gewijde geschiedenis
belegerd en overrompeld. Haar bezigheid bestond in die
eerste jaren in het hoeden van vee, en spoedig daarop in
lastige veldarbeid. In haar laatste levensjaren culmineerden
haar gezichten in de openbaringen die zij dag aan dag kreeg
op Jezus’ openbaar leven en ook in die op het Bitter Lijden
en op het leven van de Heilige Maagd.
Openbaringen die even sterk tot godsvrucht stemmen als
die van K. Emmerick zijn eventueel zeker te vinden, maar
moeilijk, meen ik, visioenen die meer interessant, meer
concreet en controleerbaar zijn; moeilijk visioenen van zulk
een aard, dat ze ook de wetenschapsmens belangstelling
inboezemen en hem tot studie en onderzoek uitnodigen.
c. Doch vele en verheven openbaringen krijg je slechts ten
prijze van buitengewoon lijden, en vandaar dat een derde
kenmerk van haar leven is: de grootheid en voortdurendheid
van haar lijden; het gaat, evenals haar visioenen, de
proporties te buiten.
Gekluisterd aan haar smartbed heeft zij de tol betaald voor
de openbaringen die zij kreeg voor de mensen en die dezen
nochtans zo weinig waarderen.
Fascikel 1
3
|