Zij onderscheidden zich allebei door iets voornaams in hun
voorkomen. Wel waren zij typisch joods, maar in hen was een
wonderbare ernst, waar zij zich niet eens bewust van waren.
Ik heb hen zelden zien lachen, hoewel zij in het begin van hun
huwelijk precies ook niet droefgeestig waren; zij hadden een stil,
bedaard, evenwichtig karakter en reeds in de bloei van hun jaren
was er in hen iets van oude, bezonken mensen. In mijn jeugd heb
ik nog wel zulke mensen, die maar pas getrouwd waren, gezien,
en dan moest ik telkens erbij denken: dit zijn er juist gelijk Joakim
en Anna.
Hun ouders waren welgestelde lieden: zij bezaten vele kudden,
prachtige tapijten en een mooie huisraad, ook tal van knechten en
meiden. Het land heb ik hen niet zien bebouwen, maar wel dat zij
vee ter weide dreven: hun bedrijf bestond in veeteelt.
Zij waren zeer vroom, ingekeerd, milddadig, eenvoudig en
rechtschapen. Af en toe verdeelden zij hun kudden en ander bezit
in drie delen30.
- Een derde van het vee schonken zij aan de tempel; zij dreven
het persoonlijk erheen, waar het dan door de tempeldienaren in
ontvangst genomen werd.
- Het tweede derde schonken zij aan de armen of ook aan
verwanten die er begerig naar waren. Bij de verdeling waren
er immers meestal enige van hen tegenwoordig, die het dan
huiswaarts dreven.
- Het derde en doorgaans geringste deel behielden zij voor zich.
30 De bewering dat Joakim en Anna telkens opnieuw hun goederen in 3
delen splitsten, moet natuurlijk genuanceerd verstaan worden.
Volgens Maria van Agréda deden zij zo met de vruchten en opbrengsten van
hun goederen.
In zijn groot Christusleven meent von Kochem dat zij één keer hun goederen
absoluut in drieën verdeelden; in het vervolg echter de opbrengsten.
Fascikel 1
58
|