Ook denkt K. er anders over, zoals we reeds zagen; verder zullen wij zien
dat zij in het gelijk kan zijn; na het verdwijnen van de Joden als natie in 135
na Christus, hebben afzonderlijke groepjes nog enige tijd stand gehouden.
Ook in Palestina hebben vele Essenen zich tot het christendom bekeerd en
wel vanaf de eerste Pinksterdag.
Na hun uiteendrijving in 70 kwamen zij in nog groter getal over; zij waren
overigens door hun mentaliteit, instelling en geloofsopvattingen geheel op
het christendom voorbereid.
Dat de Essenen achtereenvolgens drie namen gehad hebben, is een
verzekering van K. die onze aandacht verdient.
1. Hun eerste naam was Eskarenen. Bij dit woord plaatst Brentano de
volgende nota, die hier even ingekort en vereenvoudigd, wordt
weergegeven.
Hij zegt:
“Dit werd uit de mond van de zienster aangetekend in augustus 1821.
Toen hij het in juli 1840 met het oog op de publicatie herlas raadpleegde
hij een taalkundige nopens de betekenis van het woord ‘Askara’ en kreeg
ten antwoord: Askara betekent gedachtenis, herinnering, commemoratie;
zo noemde men het deel van de bloedige offers, dat op het altaar
verbrand werd ‘in memoriam’, d.i. om God te verheerlijken en Hem zijn
beloften van barmhartigheid indachtig te maken.
De onbloedige offeranden, zo vervolgde die zegsman, of die spijsoffers
bestonden gewoonlijk uit de fijnste tarwebloem die met olie gekneed en
waarop dan wierook gestrooid werd. De priester verbrandde al de
wierook en een handvol van het met olie gedrenkte meel of van het
hiermee gemaakte gebak en dit was het Askara-gedeelte van het
spijsoffer (Lev. 2, 2. 9. 16). Bij de toonbroden was alleen de wierook het
Askara (Lev. 24, 7), enz.”
Nu zegt Brentano verder:
“De zuster heeft niet gezegd, maar men kan vermoeden waarom de
eerste naam der Essenen aan het woord Askara ontleend werd.
Het Askara was het deel van het offer dat uitsluitend aan God
voorbehouden was, terwijl de overige gedeelten door priesters en
offeraars genuttigd mochten worden.
De Essenen waren door hun levenswijze, onthouding en
zelfverloochening meer aan God dan aan de mensen gewijd.
Wel moest het gehele godsvolk een offer zijn voor God, doch slechts in
Fascikel 1
21
|