2) “Hierna,” zo lezen wij in II Par. 33, 14 (d.i. na zijn terugkeer
uit de Babylonische gevangenschap), “bouwde Manasse een
buitenmuur voor de stad van David, westelijk van (de bron)
Gihon in de Kedronvallei en bij de ingang naar de Vispoort.
Manasse omgaf zodoende Ofel (heuvel), en hij maakte de
muur zeer hoog.”
De muur die hij bouwde aan de westkant van de bron Gihon,
omgaf Ofel, waarvan de smalle wijk ten oosten van de tempel
een verlenging was.
Manasse bouwde bij de ingang naar de Vispoort. Deze lag in
een laag stadsgedeelte, op de bodem van de middelvallei, zoals
wij (fasc. 1, nr. 22, voetnoot 46) reeds zagen, ongeveer ter
plaatse waar nu de 5e kruiswegstatie van Simon van Cyrene
aangetekend is.
De staande uitdrukking ‘ingang naar’, b.v. de ingang naar
Chamat, duidt een plaats of punt aan, van waaruit een
natuurlijke weg zoals een dal of vallei, naar de genoemde
plaats of stad loopt.
De ingang naar Chamat is de vallei tussen de Libanon en de
grote Hermon die als een boulevard is naar de veel verder
gelegen stad Chaznat. De Israëliërs gebruiken nog deze
uitdrukking: een plaats heet ‘Meboot Beitir’; ingang naar
Bettir. Bedoeld is hiermee een dorp 4 km ten westen van
Bettir, 10 km ten zuidwesten van Jeruzalem (cfr. Guide bleu,
389).
Als Manasse bij de ingang naar de Vispoort bouwde, dan is
deze ingang te zoeken bij de Hoekpoort vanwaar men de
natuurlijke weg van de stadsvallei volgt om de Vispoort te
bereiken.
“Manasse omgaf Ofel,” zegt verder de tekst, “waarin de naam
Ofel in zijn algemene betekenis van ‘heuvel’ best mogelijk op
de heuvel Bezeta slaat, alsmede op de smalle wijk, die een
verlenging van Ofel is en op deze heuvel zelf.
Fascikel 8
26
|