1) het buitenste voorhof of der heidenen.
2) dat van de vrouwen;
3) van de mannen of van Israƫl;
4) van de priesters.
Uit het oosten komend over het voorhof van de heidenen, bereikte
met langs 14 treden het terras of Chel (13); daarna met 5 treden de
oostelijke ingangpoort (1); door deze drong men in het voorhof
van de vrouwen; hier zag men links en rechts, d.i. aan de zuid- en
noordkant van het voorhof, zuilengangen (door puntjeslijn
voorgesteld).
In het midden van ieder van die gangen zag men de deuren van
een poortgebouw (2, 3), dat van op het voorhof van de heidenen
eveneens toegang naar het vrouwenvoorhof verleende. Aan
weerskanten van ieder poortgebouw was een kamer; de twee
zuidelijkste kamers dienden tot bewaring van de tempelschat; de
bestemming van de twee noordelijke kamers is onbekend. Aan
ieder van die kamers grensde een ruimer kamer; ze namen de 4
hoeken van het voorhof van de vrouwen in en hadden een
bestemming die ons niet bekend is.
Nog zag men in dit voorhof 13 offerblokken met trechtervormige
opening; ieder blok was bestemd voor een bepaald soort van
aalmoezen met eigen bestemming; ze bevonden zich deels in de
noordelijke zuilengang, deels tegen de westelijke muur (14, 15)
aan weerskanten van de Korintische Poort (4).
Volgens de Misjna was het vrouwenvoorhof voorzien van een
podium of verhoog, waar zij hun eigen en voor mannen
ontoegankelijke plaats hadden; dit was ook het geval in de
synagogen en in overeenstemming met de gebruiken van de tijd;
hierzonder zouden zij geen eigen plaats gehad hebben, daar ook
mannen in het vrouwenvoorhof kwamen. Ook in de synagogen
was de plaats van de vrouwen op een verhoog en met tralies
afgesloten. Het voorhof van de vrouwen was van dit der mannen
gescheiden door de Schone Poort en door de gebouwen aan haar
Fascikel 8
71
|