Men moet hier geen geloof hechten aan hen die het bestaan
van die smalle wijk ontkennen. Resten van de muur die deze
wijk omgaf, zijn aan te wijzen 12 m ten oosten van de Gouden
Poort, enz. En zonder deze smalle wijk kan men geen
verklaring vinden voor Nehem. 3, zoals gezegd.
3) Resten van de oude poort onder de tegenwoordige
Damascuspoort en de onderste delen van de muur die van deze
poort naar het oosten, daarna zuidwaarts loopt, vertonen de
kenmerken van zulk een ouderdom, dat meerdere archeologen
niet geaarzeld hebben poort en muur aan Manasse toe te
schrijven (cfr. Suppl. D.B. Jérusalem, c. 939; Ook Guide, 342).
Dus sta ik hoegenaamd niet alleen met deze mening.
4) Wij lezen bij Flavius Josephus: “Niet alleen herstelde Manasse
de oude muren, maar hij bouwde er ook nieuwe.” (Ant. II,
163). Flavius Josephus stelt in een passage Agrippa I voor,
niet als de eerste bouwer van de muur rond Bezeta, maar als de
verbreder en verhoger van die muur, die bijgevolg reeds
bestond: “Nu wijdde Agrippa zijn zorgen aan hetgeen
Jeruzalem betrof; hij wendde de staatsgelden aan tot
verbreding en verhoging van de muren van de NIEUWE stad
(wijk Bezeta).” (Ant. III, 340-1).
Deze argumenten mogen volstaan om onze opvatting te staven,
hoewel nog een paar opwerpingen weerlegd zouden kunnen
worden, indien de plaats daartoe ons niet ontbrak.
De laatste uitbreiding van de stad bewerkte Agrippa I; hij
omsloot met een muur de noordwesthoek, de heuvel Gareb met
de tuinenwijk.
Fascikel 8
27
|