5) De vallei Ghôr
Aan de rand van deze tweede bedding stijgen hoogten als
reusachtige oevers omhoog naar hoger gelegen gronden of
vlakten, die in de ruimer betekenis van het woord de Jordaanvallei
vormen. Deze tweede oever heeft een hoogte van 6 m tot 30 m en
60 m, zuidwaarts verhogend naar gelang de stroom zijn bedding
dieper uitgraaft. De vallei boven het Zôr heet Ghôr.
Nabij de Dode Zee versmelten Zôr en Ghôr en krijgen een breedte
van 19 km tot 23 km tot tegen het gebergte. Hier stijgt de bodem
van een niveau van 200 m onder de zeespiegel tot 800 m en meer
er boven.
Het Zôr is vruchtbaar, mits overstroming en bewerking.
Aan het Ghôr deelt de stroom geen vruchtbaarheid mee; het moet
zijn vruchtbaarheid van regen en bronnen ontvangen en van de
beken die uit de bergen neerdalen.
Waar bronnen voorhanden zijn, zoals bij Beisan, esj-Sjems en
Jericho, maken ze de vallei buitengewoon vruchtbaar. Kon het
plan verwezenlijkt worden om het water van de Opper-Jordaan
over het land te verdelen, zouden ook de hoger gelegen delen van
de Jordaanvallei ervan profiteren.
In de nabijheid van de Dode Zee heerst in de vlakte de meest
volslagen onvruchtbaarheid: de bodem is er met zoutstoffen
doordrenkt; misschien heeft die zee zich vroeger verder naar het
noorden uitgestrekt.
***
De afstand tussen het Meer van Gennesaret en de Dode Zee is in
vogelvlucht 104 km, en het verval van de bodem 182.
De bochten die de stroom maakt, zijn zo groot en menigvuldig,
dat zijn lengte verdrievoudigd en op 320 km gebracht wordt.
Wat het water betreft, het is, niettegenstaande zijn licht
zoutgehalte, best drinkbaar; het is ietwat troebel en geelachtig,
maar met te staan wordt het helder. De stroom vloeit met geweld
Fascikel 8
122
|