de vorming van de Jordaan, waarvan de eerste bron Ain Hasbani
hogerop in het N. ligt.
1-2) De vlakte der bronnen - vlakte el-Hoeleh
Op deze hooggelegen vlakte der bronnen (tussen Libanon en
Grote Hermon) volgt de lager gelegen vlakte el-Hoeleh, die zich
uitstrekt van tell el-Qadi in het noorden tot een uur ten zuiden van
het meer Hoeleh of Merom. Dit meer is 6 km lang en gemiddeld
4 km breed, doch 6 km in zijn grootste breedte; het is gevat in een
gordel van riet en papyrus.
Tussen dit meer en de westelijke bergen ligt een tamelijk breed en
vruchtbaar landschap. Tot vóór korte tijd wisselden graanvelden
en weiden daar af met braakland vol riet en carex (= zegge,
behorend tot de cypergrassenfamilie).
Ook hier werden door de Israëliërs de moerassen, die ten noorden
van het meer zeer uitgestrekt waren, drooggelegd, de malaria
overwonnen en het braakland in vruchtenvoortbrengende aarde
herschapen. Bloeiende dorpen van vlijtige en geschoolde
landbouwers ontstonden op de oevers van het meertje; ook op de
zeer renderende visvangst leggen de bewoners zich toe. De
landbouw levert vooral rijst, katoen, indigo (= plant uit de familie
van vlinderbloemigen) en suikerriet op, terwijl men ook winst
trekt uit het riet en de papyrus.
Aan het uiteinde van de vlakte Hoeleh sluit zich de vallei;
de gebergten van Safed en Djolan naderen zo dicht tot elkaar dat
er maar een nauwe opening als een soort rotskanaal voor de
Jordaan overblijft; dit duurt 10 km ver tot op 3 km van het Meer
Gennezaret.
3) De laagvlakte Batihah
Dan verbreedt weer de vallei, vooral ten oosten, waar zich de
vlakte Batihah ontrolt. Op dit punt zijn in de Jordaan enige
wadplaatsen, b.v. tegenover et-Tell (Betsaïda-Julias), die echter in
Fascikel 8
119
|