Haar kleding was voornamer, rijker, meer versierd dan gewoon en
scheen me zelfs gezocht259. Haar blauw en rood gestreept kleed
was met grote gele bloemen doorwerkt. De mouwen, met twee
paar gele armringen tegen het midden van de boven- en onderarm
259 Klederen; sieraden. – K. beschrijft deze nauwkeurig; ze let scherp op wat
klederen betreft; ze is immers naaister. Dit onthoudt ze gewoonlijk goed,
terwijl ze meer andere en veel belangrijker dingen uit haar visioenen
vergeet. Wij bestatigen hetzelfde bij Zr. Jozefa Menendez, die eveneens
een naaister was.
De versiering van de vrouw scheen K. overdreven. Geen wonder!
In het Oosten zijn zowel mannen als vrouwen verslaafd aan overdreven
opschik; ze behangen zich met juwelen en stallen op hun persoon uit alles
wat zij aan kleinodiën bezitten. Iedereen tooit zich volgens zijn vermogen en
stand. Koper, ijzer en glas vervangen bij de armen het zilver, goud en
edelgesteente van de rijken. Op feestdagen vermenigvuldigen zij hun
versiersels. Zo was dit bij de Chaldeeën, Assyriërs, Feniciërs, Perzen,
Arabieren. In dit opzicht waren bij de Hebreeën de mannen, niet de
vrouwen, meer gematigd.
-
Op de bruiloft te Kana legde de bruid wegens onpasselijkheid haar
overdreven opschik en kledingstukken af om verlicht te zijn (nr. 385).
-
“Wanneer een groep vrouwen voorbijgaat, doet het gerinkel denken aan
een karavaan dromedarissen, die vol belletjes hangen.” (H.L. 1e jg. 111;
3e jg. 55).
-
“De vrouwen van de sjeicks dragen parelsnoeren in hun haar. Aan de
zilveren banden om armen en voeten zijn veel ringetjes gehecht, die
onder het gaan klinken als een schel.” (Dapper, Arabië, 151; Mislin, I,
152, enz., enz., enz.
-
“In hun antieke kleurige kledij schrijden de vrouwen van Bethlehem voort
als koninginnen: om hun hals, polsen en enkels dragen zij gouden en
zilveren sieraden; hele kransen van munten, waartussen wij ook onze
eerzame gulden zien blinken, tooien hoofd en borst.” (Keulers, Waar
Jezus leefde, blz. 139).
-
“Uit de glasblazerijen van Hebron komen al die kleurige glazen broches,
armbanden, ringen, parelen, sieraden, waarmee de vrouwen van
Palestina en Syrië zich zo overdadig versieren.” (Mislin, I, 30).
-
Jesaja spreekt van rinkelende ringen aan de voeten, van zonnen en
maantjes, oorbellen, kettinkjes en sluiers, hoofddoeken, armbanden,
linten en flesjes, amuletten, halssnoeren en halsringen, feestkleren,
mantels en doeken, tasjes en spiegels, kapsels, mutsen en sjaals,
haarvlechten, balsemgeur. (Jes. 3, 16-24).
Fascikel 15
811
|