Nu zagen zij Jezus’ vertrouwelijkheid met dat minderwaardige ras
en dachten bij zich: “Op die wijze is het waarlijk geen wonder dat
men Hem niet beter ontvangt.”
De minachting voelden zij grievend aan; hun hoofd zat trouwens
ook nog steeds vol met de oude, wonderlijke, aardse gedachten en
opvattingen van het door Jezus te stichten rijk. “Indien het in
Galilea ruchtbaar wordt, dachten zij, hoe Hij zich hier met de
Samaritanen heeft afgegeven, dan hebben wij daar nog nieuwe
slechte, ja, smadelijker bejegening te verwachten.”
Petrus had in Samaria een lang onderhoud gehad met de jonge
man die als leerling aanvaard wilde worden, maar zich steeds
opnieuw daarover bezon; hij sprak er over met Jezus.
549.
Zich om de stad wendend ging Jezus nu met hen allen ongeveer
een half uur noordwestwaarts en zij rustten daar onder bomen.
Op deze weg en hier sprak de Heer tot hen in
gelijkenissen van de oogst; Hij zegde hun: “Een
spreekwoord, dat ook gij zelf vaak in de mond hebt,
luidt: Nog vier maanden en dan komt de oogst. De
luiaards willen altijd de arbeid zolang mogelijk
uitstellen; Gij ten minste moet nu zien dat alle velden
rijp staan voor de oogst.” Hiermee bedoelde Hij
Samaritanen en alle andere volken, die goed gesteld
en voor de bekering vatbaar waren.
“Ziet, vervolgde Hij, gij, mijn leerlingen, zijt tot de
oogstarbeid geroepen, ofschoon gij niet hebt gezaaid.
Anderen hebben gezaaid, nl. de profeten, Joannes en
Ikzelf. Hij die oogst, ontvangt loon en verzamelt
vruchten voor het eeuwig leven, zodat de zaaiers en
de maaiers zich samen verheugen, want hier wordt
het spreekwoord bewaarheid: een ander zaait, een
ander maait.
Fascikel 15
828
|