Jezus vervolgde: “Gij zegt de waarheid, want vijf
mannen hebt gij gehad en de man met wie gij nu leeft, is
de uwe niet. Dit hebt gij naar waarheid gezegd.”
Met deze woorden zei de Messias tot de sekte:
“Samaria, gij spreekt de waarheid! met de afgoden van 5
volkeren hebt gij in echtbreuk geleefd, en uw tegenwoordige
verbinding met God is geen echtelijke vereniging, doch Uw
gedrag jegens Hem is die van een echtbreekster.”
(Gij dient Hem niet volgens zijn wil in een wettig Verbond
met God, zoals de Joden, maar daarvan afgescheiden, naar
eigen lust en goeddunken).261
261 Hier plaatst Brentano een nota, die wij inkorten als volgt:
De laatste woorden zijn een toespeling op II Kon. 17, 24, waar de 5 soorten
kolonisten genoemd worden, die naar Samaria overgebracht werden ter
vervanging van de in 72 weggevoerde Israëlieten; ze kwamen van Babel,
Koeta, Awwah, Hamat, Sefarvaïm; zoals in de voorbemerking (voorlaatste
alinea, fasc. 15) gezegd, versmolten ze met de achtergebleven Israëlieten,
vormden een nieuw ras dat enerzijds de ware God, maar tevens de vreemde
meegebrachte afgoden diende en bijgelovige praktijken beoefende.
De belangstelling voor de echte, Joodse godsdienst bleef bestaan en zo ook
een geheim verlangen om met de echte Joden herenigd te worden.
De Joden weigerden op dit verzoek in te gaan en hieruit volgde een
onverzoenlijke haat tussen beide volken.
Zo was nog de toestand ten tijde van Christus, hoewel van de afgodendienst
maar weinig meer overbleef. Ondertussen immers had de dienst van de
ware God, het monotheïsme het gewonnen, doch deze beoefenden zij
niet op de wettige wijze; zij gingen God niet aanbidden in de tempel te
Jeruzalem, maar hadden hun eigen tempel op de Gerizzim, waar zij ook hun
hoogfeesten vierden. Zo waren zij ook in de ban gedaan en hadden geen
deel in het Verbond van God met zijn volk. Toch bewaarden zij door hun
afstamming, hoewel deze verbasterd was, nog een zekere band met de
Joden, die hier verzinnebeeld was door de Put van Jakob; zij konden nog
enige aanspraak maken op een aandeel in de vervulling der Belofte, in de
Messias en zijn Heil.
Jezus kwam hun deze genade aanbieden; zijn dorsten naar het bronwater
was het zinnebeeld van zijn verlangen naar hun zaligheid.
Fascikel 15
820
|