Aan de westkant van Oreimeh voorzag het kanaal de Romeinse
baden van water. Deze baden zijn teruggevonden; ze lagen, volgens
K. aan de noordkant van Betsaïda, zodat er geen twijfel meer kan
bestaan nopens zijn juiste ligging.
Luisteren wij nu verder naar de zienster:
In zijn lering had Jezus het over de tienden. De
leerlingen oefenden kritiek uit op de onrechtvaardigheden,
waartoe de tienden te Jeruzalem aanleiding gaven en vroegen
Jezus of ze, volgens Hem, niet beter afgeschaft werden.
Hij antwoordde hun dat God bevolen had het 10e deel
van alle vruchten aan de tempel en zijn
dienstpersoneel af te staan, opdat de mensen nooit
uit het oog zouden verliezen dat zij slechts de
gebruikers en niet de eigenaars ervan waren. Zelfs
van de tuingroenten moest men het 10e deel aan God
geven, ter beoefening van de zelfverloochening
(Lev. 27, 30-34; Num. 18, 21-30).
De leerlingen brachten het gesprek ook op Samaria. Het was hun
leed, bekenden zij, dat zij door hun gezeur zijn afreis uit dit land
misschien verhaast hadden; zij hadden niet vermoed dat de
inwoners er zo begerig waren naar zijn leer en die zo goed in zich
opgenomen hadden; zonder hun aandringen zou Hij daar wellicht
langer gebleven zijn. Maar Jezus stelde hen gerust met te
zeggen dat de 2 dagen, die Hij er vertoefd had,
toereikend geweest waren voor zijn doel. “De
Sikemieten, voegde Hij er aan toe, hebben warm
bloed en zijn zeer ontvlambaar, maar van de thans
bekeerden, zullen er wellicht nog geen twintig
standvastig blijven; Ik laat de toekomstige oogst aan
u over.”
De leerlingen waren ook nog onder de indruk van zijn laatste
onderrichting (over de naastenliefde) en spraken dus verder met
groot medelijden over de Samaritanen; zij herhaalden tot hun lof
Fascikel 15
882
|