Daar kwam Hij bij een hospitaal (zie kaartje 4), dat afgezonderd
op de oever lag, en waarin arme melaatsen, krankzinnige en
andere verlaten, verwaarloosde aan hun lot overgelaten ellendige
mensen wegkwijnden. Sommigen van hen waren bijna geheel
ongekleed.
Jezus trad in dit hospitaal, maar, uit vrees voor verontreiniging
volgde Hem niemand uit de stad. De cellen van deze arme
mensen lagen rondom een groot binnenhof. Nooit kwamen zij er
uit en men reikte hun de spijzen toe door openingen in de deuren.
Jezus liet hen door de opziener van het huis buitenhalen en door
zijn twee leerlingen klederen aanbrengen om hen te dekken.
Hij onderrichtte en troostte hen, ging van de een
naar de ander, de kring rond, en genas er vele met
de oplegging zijner handen. Menigeen sloeg Hij nog
over en enigen beval Hij een bad te nemen en andere
handelingen te volbrengen.
De genezenen vielen vóór Hem neer en betuigden Hem hun dank
onder tranen. Dit was zeer aandoenlijk, die ellendige mensen nu
weer gelukkig te zien, want zij waren uiterst vervallen en
deerniswekkend.
Jezus nam de bestuurder met zich mee ter maaltijd in het huis van
Andreas. De nabestaanden van enige genezenen kwamen nu uit
Betsaïda om de hunnen vreugdig af te halen; zij brachten hun
klederen en leidden hen naar huis en naar de synagoge om God te
bedanken.
581.
Bij Andreas was een formele maaltijd aangericht van grote vissen
van prima kwaliteit. Men at in een open zaal, de vrouwen aan een
afzonderlijke tafel. Andreas zelf bediende zijn gasten. Zijn
vrouw was zeer werkzaam en vlijtig; ze kwam niet veel uit het
huis; ze had een soort nijverheid, die bestond in het fabriceren of
breien van netten; en vele arme werkmeisjes vonden daarin hun
werk en bestaan. Onder hen heerste strenge tucht en goede orde.
Fascikel 15
891
|