weg. Ik zag, volgens de aard en gesteldheid van haar gemoed,
deze vluchtige gedachte door haar geest flitsen: “Ei! een man!
wat wil hij? is dit een bekoring? …” Jezus in wie ze een Jood
herkende, zag haar stralend en vriendelijk aan, en terwijl Hij zijn
voeten terugtrok – het pad was hier smal – zei Hij haar: “Ga
voorbij en geef mij te drinken.”
543.
Dit ontroerde de vrouw, daar de Joden en Samaritanen gewoonlijk
slechts blikken van afschuw en haat voor elkander over hadden.
Zij bleef nog even staan en sprak: “Waarom zijt Gij op dit uur
hier zo alleen? Mocht men mij hier in uw gezelschap zien, het
zou een groot schandaal verwekken (en een noodlottige afloop
voor mij kunnen hebben).”260.
Jezus antwoordde: “Mijn gezellen zijn in de stad
spijzen gaan kopen.”
260 Het zou een schandaal verwekken. – De oosterlingen die de strenge
zeden volgen, beschouwen het als zeer erg, wanneer een jonge man en
vrouw alleen op een eenzame plaats verrast worden. Vooral de vrouw kan
zo iets met de dood bekopen.
De Géramb vertelt het geval van een jonge weduwe van Bethlehem, die
men gezien had met een Turk in een naburige grot. Ofschoon geen schuld
bewezen was, eiste men van de paters Franciscanen haar uitlevering; in
haar nood was zij tot hen gevlucht, doch geen weerstand mocht baten; haar
vader en broer waren de eersten om de doodstraf voor haar te vorderen; zij
werd met de sabel gedood en allen wasten de handen in haar bloed als om
zich te reinigen van de smet die zonder deze wraak eeuwig aan de familie
gekleefd zou hebben. De wraaknemers zijn dan tevreden zich van hun
plicht gekweten te hebben.
In ‘t H.L. 4e jg. nr. 3 vertelt P. Gerrits een soortgelijk geval en besluit: “ik heb
veel zulke gevallen meegemaakt.”
Ook de Joden eisten van Jezus de dood van een overspelige vrouw (Joa. 7).
Delancker, blz. 111 spreekt in dezelfde zin.
Zo ook en nog nadrukkelijker V. Guérin in Judée, I, 123: “Zulk een vrouw
wordt onfeilbaar ter dood gebracht, zelfs door haar man en naaste
verwanten, die op deze manier de schande van hun familie afgewend
wanen.”
Fascikel 15
815
|