verheugd de Nazarethanen over zijn bezoek waren, maar Hij
antwoordde hun dat deze vreugde van hen spijtig
genoeg slechts van korte duur zou zijn, want zij
zouden niet willen verstaan noch aannemen wat Hij
hun te zeggen had.
Hij ging hierop in de stad. (Deze Essenen woonden aan de
noordkant, zie kaartje hiervoor).
De Nazarethanen hadden mannen aan de poort geplaatst om Hem
op te wachten. Nauwelijks verscheen Hij of verscheidene
Farizeeën en vooraanstaanden, van veel volk vergezeld, kwamen
Hem tegemoet. Men verwelkomde Hem plechtig en wilde Hem
naar een openbare herberg leiden, waar zij een officiële ontvangst
met maaltijd vóór de sabbat bereid hadden. Nochtans nam Hij
hun aanbod (nu) niet aan en zegde dat Hij voor het
ogenblik eerst wat anders te doen had, en Hij begaf zich
aanstonds naar de synagoge; zij volgden Hem en er verzamelde
zich een grote menigte volk. Dit geschiedde nog vóór het begin
van de sabbat.
590.
Hier maakte Jezus in zijn toespraak gewag van de
komst van het Rijk en van de vervulling der
profetieën. Hij vroeg om de schriftrol van Jesaja.
(Wie bekwaam was om voor te lezen en uitleg te geven, mocht
het woord vragen. Vermaarde rabbijnen of profeten hadden
hiertoe het eerste recht).
Jezus rolde het boek open en las: “De Geest van de
Heer is op Mij; Hij heeft Mij gezonden om aan de
armen de blijde boodschap te brengen, om hen die
bedrukt van harte zijn, te genezen, om de vergiffenis
aan de veroordeelden en de bevrijding aan de
gevangenen aan te kondigen.” (Jes. 61, 1-3; cfr. Luk. 4,
18; Mt. 13, 53).
Fascikel 15
906
|