blijven en weerkeren, waarover zij zich vrolijk maakten onder
elkaar.
Vervolgens, sprekend over het toornen en morren van
de kinderen Israëls in de woestijn (Num. 14), zegde Hij
dat zij een veel korter weg naar het Beloofde Land
hadden kunnen nemen, indien zij de geboden, die
God hun op de Sinaï gegeven had, onderhouden
hadden, maar dat zij om hun zonden telkens
opnieuw achteruit moesten wijken, en dat de
morrenden zelfs in de woestijn gestorven waren (Num.
14, 10-35).
Nu echter naderde het Rijk Gods opnieuw, doch
THANS MET DE LAATSTE ONTFERMING, en op dit kritiek
moment was hun leven weer een dwalen in de
woestijn. Nu moesten zij de naaste weg inslaan, die
hun nu getoond werd, om in het Beloofde Godsrijk te
komen.
Nu traden drie Farizeeën vol geveinsdheid naar voren en zeiden:
“Vereerde Rabbi, Gij spreekt steeds van de naaste weg, zeg ons
dan eens welke die is.”
Jezus vroeg hun: “Kent gij de tien Sinaï-geboden?”
“Ja zeker, die kennen wij!”
“Welnu, onderhoudt het eerste daarvan en overtreedt
het tweede niet: bemint God bovenal en uw
evennaaste gelijk uzelf en legt uw onderdanen geen
zware lasten (voorschriften) op, die gij van uzelven
afwerpt. Dit is de naaste weg!”
Zij antwoordden: “Hetgeen U daar zegt, waarde Rabbi, wisten wij
ook.”
Doch Jezus hernam: “Dat gij het weet en het toch niet
doet, dit juist maakt u schuldig en daarvoor zult gij
Fascikel 15
844
|