Na de maaltijd ging Jezus nog eenmaal naar de synagoge en ik
hoorde Hem o.m. leren uit Jesaja, hoe deze profeet
aan Achaz had voorspeld: “Zie de maagd zal
ontvangen en een zoon baren, enz.” (Jes. 7, 14).
Na de synagoge verlaten te hebben, genas Hij nog vele
mensen op de straten tot in de nacht. Onder deze was er menige
bloedverliezende vrouw; zij stonden op een afstand, treurig en
geheel in hun sluier en mantel gehuld; zij mochten tot Hem en het
volk niet naderen272. Jezus kende hun leed, wendde zich
in hun richting en genas ze met een oogslag. Hij
raakte tot nog toe zulke lijderessen niet aan. In dit verbod van de
Wet lag een geheim dat ik nu niet kan uitspreken.
Deze avond (waarmee 11 augustus of 18 Ab begon) ving een
vastendag aan273.
Terwijl Jezus met de leerlingen naar het huis van zijn Moeder
ging, zegde Hij tussen het gesprek in, dat Hij de
volgende dag met hen op het Meer van Gennezaret
wilde varen en ik hoorde Petrus zich verontschuldigen wegens
de slechte toestand van zijn schip (zodat men in plaats daarvan
een wandeling te lande deed).
De mensen aan wie Jezus hun zonden vergeven had, waren in
boeteklederen en sluiers gehuld. Op de voorlaatste sabbat waren
de Joden in het zwart (grauw boetgewaad) gekleed (cfr. fasc. 14,
nr. 478, voetnoot 227). De gehele laatste tijd brachten zij in
boetvaardigheid door, ter herinnering aan de verwoesting van
Jeruzalem (cfr. fasc. 15, nr. 553, voetnoot 265). (Op 2 augustus
werd gevast wegens de verwoesting van Jeruzalem).
272 “Een vrouw die aan bloedvloeiing lijdt, is onrein; het bed waarop zij dan
slaapt, het huisraad waarop zij zit, wordt onrein en wie deze dingen
aanraakt, is eveneens onrein.”; zie de verschillende gevallen in Lev. 15, 19,
enz.
273 De Joodse kalender tekent op 18 Ab een vastendag aan wegens de
uitdoving van de westelijke lamp onder koning Achaz.
Fascikel 15
877
|