de geschiedenis van de man, die op weg naar Jericho in de handen
van bandieten gevallen was; de priester en de leviet gingen hem
voorbij, maar de Samaritaan nam hem op en zalfde zijn wonden
met olie en wijn.
Deze geschiedenis was bekend; ze had werkelijk plaats gehad en
wel niet ver van Jericho, in de eerste tijden. (In nr. 402 zegde de
zienster: “Lang vóór Christus”).
Dit medelijden van de leerlingen met de gewonde en hun vreugde
over de goede daad van de Samaritaan, was voor Jezus het
aanknopingspunt voor een nieuwe parabel in
dezelfde trant.
Hij begon vanaf Adam en Eva en hun val in de
zonde, die Hij eerst eenvoudig verhaalde, zoals hij in
de bijbel staat (Gen. 3). Hij beschreef hoe ook zij, na
om hun zonde uit het paradijs verjaagd te zijn, met
hun kinderen in een woestijn, door rovers en
moordenaars onveilig gemaakt, terecht kwamen.
Door de zonde geslagen en gewond, lag de arme
mens daar in de woestijn machteloos neer.
Ondertussen deed de koning van hemel en aarde al
het mogelijke om de arme mens hulp te verschaffen;
-
Hij gaf hem de Wet en
-
zorgde voor bekwame priesters en
-
zond vele profeten met de nodige hulp- en
geneesmiddelen om de gewonde te verzorgen en te
genezen,
maar allen zijn het ongelukkige slachtoffer
voorbijgegaan, zonder de geslagene doeltreffend te
helpen; de mens bleef ziek en gewond, doch, het moet
gezegd, gedeeltelijk was het zijn eigen schuld, omdat
hij, niettegenstaande zijn nood, de aangeboden hulp
hooghartig afwees.
Fascikel 15
883
|