Men had immers uit Engannim zijn komst naar hier gemeld, zodat
de gehele bevolking reeds op de been was en op Hem wachtte.
Hij leerde de gehele morgen en was door een grote menigte
volk omringd. Het gedrang was druk, de menigte compact
geworden, toen de zogenaamde hoofdman van Kafarnaüm met
vele knechten en muildieren aankwam. Hij deed onrustig, was
zeer gehaast en als in grote angst en zorg; hij probeerde langs alle
kanten tussen het volk tot Jezus door te dringen, doch tevergeefs.
Na menige vruchteloze pogingen om bij Jezus te geraken, begon
hij luid en ongeduldig te roepen: “Eerbiedwaardige Meester, laat
uw dienaar tot U naderen; ik ben hier als gezant van mijn Heer
van Kafarnaüm (ik ben zijn huisbeheerder); ik kom als hijzelf en
als de vader van zijn zoon; ik bid U, aanstonds met mij mee te
komen, want deze is zeer ziek en de dood nabij.”
Jezus deed als hoorde Hij hem niet. Ondertussen was de
aandacht van het volk op de bedroefde vader gevestigd. Deze nu
deed nieuwe pogingen om door de menigte te dringen en daar hij
er niet in slaagde, herhaalde hij zijn geroep: “Meester, kom toch
aanstonds met mij mee, want mijn zoon ligt op sterven.”
Daar hij zo geweldig riep, keerde Jezus zich tot Hem en zei
hem luidop, ten aanhoren van al het volk: “Indien
gij geen tekenen en wonderen ziet, gelooft gij niet.”
(Zij hadden een nog zeer onvolmaakt geloof en hadden geredeneerd:
Als Jezus dit wonder doet, is er geen reden meer om nog langer te
aarzelen; hierna wijst Jezus hen nog op een andere fout met de
woorden:)
“Ik ken wel uw oogmerk; gij verlangt een wonder om
er op te roemen en de Farizeeën er mee te
verootmoedigen, maar gij hebt het niet minder
nodig dan zij; het is niet mijn zending wonderen te
doen volgens uw inzichten; Ik heb uw steun en
bekrachtiging niet nodig. Ik zal mijn zending
bewijzen, Mijzelf accrediteren, wanneer het de wil
Fascikel 15
858
|