gemakkelijker was zonden te vergeven dan zieken te
genezen (cfr. Mt. 9, 5), want: “Degene die een oprecht
berouw heeft krijgt vanzelf (om zo te zeggen
automatisch) vergiffenis van zijn zonden en valt ook
niet zo gemakkelijk nog in zonden terug, terwijl de
zieken die naar het lichaam genezen worden,
dikwijls ziek blijven naar de ziel en hun lichaam en
gezondheid misbruiken om te zondigen.” (Dit
voorziende, wilde Jezus, zeggen: “kan Ik zulke zieken
slechts met tegenzin of helemaal niet genezen.”).
Dan vroegen zij Hem: “Nu deze vrouwen de vergiffenis van hun
zonden bekomen hebben, zijn hun mannen verplicht hen terug te
nemen?”
Jezus antwoordde hun: “Het is nu de tijd niet om
deze (ingewikkelde) kwestie te behandelen. Ik zal u
over deze twistvraag een andermaal onderrichten.”
Verder ondervroegen zij Hem nog over zijn genezingen op de
sabbat. Jezus verdedigde zich door erop te wijzen hoe
zijzelf, wanneer een hunner dieren op een sabbat in
een put viel, niet wachten zouden tot de volgende
dag om het eruit te trekken.
574.
In de namiddag ging Jezus met alle leerlingen naar het (leer-)huis
vóór de poort van Kafarnaüm; de H. Vrouwen waren er reeds; er
werd hier een maaltijd genomen, die de hoofdman Serobabel hun
had bezorgd. Deze en Salatiël, de (eigenlijke) vader van de
genezen jongeling, lagen mee aan tafel aan.
Jesse, de genezen jongen, wiens vorige naam Joël was, hielp de
tafel bedienen. De vrouwen zaten aan een aparte tafel.
Jezus hield een grote onderrichting; men drong met de
zieken tot binnen in het huis; met hun geschrei om hulp waagden
zij zich zelfs tot in de eetzaal en Hij genas er vele.
Fascikel 15
876
|