Deze man werd een ijverige leerling van Tomas. Hij had ook een
nicht, die met een verwant van de koning gehuwd was. Deze
nicht was onbeschrijfelijk schoon en zeer rijk. Zij hoorde van de
wonderen van Tomas en kreeg een vurig verlangen om zijn leer
nader te kennen; zij drong tussen het volk door tot bij hem, wierp
zich aan zijn voeten neer en bad hem om onderricht. Tomas
onderwees en zegende haar; zij werd ook diep getroffen, weende,
bad en vastte dag en nacht.
Dit bedroefde de man, die haar zeer beminde en verstrooien
wilde, maar zij bad hem haar nog enige tijd met rust te laten; zij
ging dagelijks de prediking van Tomas beluisteren en werd een
zeer ijverige christin. De man vond dit erg vervelend en hij ging
in rouwklederen tot de koning en klaagde Tomas aan.
De koning liet nu Tomas, die door de man van de bekeerde vrouw
aan een touw bij hem gebracht werd, geselen en opsluiten. Dit
was de eerste marteling van de H. Tomas op al zijn verre reizen
en hij dankte God.
De bekeerde vrouw sneed haar haarlokken af, en weende en bad
en gaf alles aan de armen en wilde van geen opschik meer weten.
De Guérin spreekt van 2 kettingen, die door de aanraking van de heilige
martelaar Georgius geheiligd waren;
-
de ene doordat men hem er mee geboeid had,
-
de andere door gewone eenvoudige aanraking.
De eerste wordt bewaard in het kleine klooster el-Kader (= Georgius), 3,5
km ten westen van Bethlehem;
de andere is in het bezit van een Muzelmanse familie, die op een heuvel
even ten westen van het oude Jeruzalem woont of woonde.
Christenen en Muzelmannen beweren stellig en eenparig, zo verzekerde
Guérin, dat de meeste krankzinnigen, die men met die kettingen boeit, hun
verstand na 3 dagen terugkrijgen.
De Muzelmanse bezitter voegde tegen Guérin hier aan toe: “Tot dit resultaat
draagt een pak slaag ‘s morgens en ‘s avonds veel bij.” (“Afin d’ aider à ce
résultat, quelques coups administrés matin et soir au malade, ne sont pas
inutiles”). (Judée, III, pag. 312).
Fascikel 36
219
|