nam en dit met gezegend water waste, maar hierbij zag ik geen
handoplegging. Het hoofd was nog met de huid, die bruin was,
overtrokken.
Ik heb deze nacht ook gezien dat zij na de doop niet in de tempel,
maar er vóór in de open lucht, een dankplechtigheid hielden.
Ik heb alle namen geweten, maar ben deze weer vergeten,
uitgenomen dat
-
Mensor na de doop de naam Leander, en
-
Teokeno, de oude zieke koning, die van Leo ontving.
Ik zag ook dat zij naderhand hun woongebied aan anderen
overlieten, die geen deel aan de uitwijking namen, en dat zij in 3
scharen verdeeld wegtrekken.
De schaar der aanzienlijksten kwam op het eiland (Kreta), waar
Dionysius, de areopagiet, en ook Karpus geweest zijn (cfr. fasc.
27, nr. 1582, voetnoot 821; en verder de nrs. 2317-2318)66.
Ik zag Tomas op geheel zijn missietocht, ja, zelfs in de heidense
wijk van Kedar dopen, maar in Chaldea, waar zij de besloten tuin
hadden (nl. te Sikdor; fasc. 28, nr. 1606) en in de stad waar ik
Jezus nu zie (nl. Mozian en Ur; fasc. 28, nr. 1610), werd niet
gedoopt, omdat de mensen er nog niet rijp toe waren.
Maar ik meen dat Taddeüs na Maria’s dood, op zijn tocht naar
Perzië hen gedoopt heeft.
Na deze reis zond Tomas (zijn mede-apostel) Taddeüs met een
brief naar koning Abgar om hem te genezen; hij had zijn ziekte
door een openbaring van de Heer vernomen67.
66 Katarina bevestigt dit meermalen (cfr. nr. 2318, voetnoot 99).
67 Volgens Eusebius was deze Taddeüs een leerling, niet de apostel
Taddeüs, zoals wij kort hiervóór nog gezien hebben.
Fascikel 36
212
|