Gebed tot de H. Stefanus, diaken, wonderdoener en
eerste bloedgetuige.
O roemrijke heilige martelaar, ik groet u, ik eer u, ik prijs u en wens u
geluk met de grote eer die u als martelaar ten deel is gevallen en nog ten
deel valt ieder jaar op uw feest.
Ik verlang uw machtige voorspraak te ondervinden en vooral mij
gesteund te voelen in mijn strijd tegen mijn geestelijke vijanden en gered
te worden uit hun hinderlagen en vervolgingen.
O aanvoerder van het leger der bloedgetuigen, voorbeeld der belijders,
roem van de leraren, trouwe navolger van de gekruisigde Heiland,
bijzondere vriend van de allerhoogste God, hoe heerlijk is uw liefde voor
Hem geweest, daar gij in het aanschijn van een bende razenden uw
geloof in Hem onverschrokken hebt beleden, hun hardnekkige boosheid
met striemende verwijten hebt bestraft, hun vervolgingen met een blij
gemoed hebt doorstaan en hun wrede steniging onberoerd hebt
ondergaan.
In het uur van uw dood hebt gij voor uw moordenaars gebeden, met de
ogen des lichaams de glorie des hemels aanschouwd.
Tenslotte, door hun stenen getroffen hebt gij, knielend en biddend, de
geest gegeven. Dan is uw ziel ten hemel gestegen, omgeven door
engelen en ten aanschouwen van al zijn uitverkorenen heeft Christus u
met de hoogste eer verwelkomd en met de kroon der eeuwige glorie
gesierd. Aanvaard mijn gelukwensen met uw hoge verheffing, uw grote
beloning en eeuwig geluk.
Maar wat u nog groter maakt dan al deze gunsten en voorrechten, is uw
heldhaftige liefde voor uw dodelijke vijanden, voor uw wrede stenigers,
aan wie gij van harte hun gruwelijke misdaad hebt vergeven, voor wie gij
met gebogen knieën en gevouwen handen, met wenende ogen en
medelijdend hart hebt gebeden en vergiffenis gevraagd, zoals uw Heer
en Meester Jezus, met deze woorden: “Reken hun, o Heer, deze zonde
niet aan.” Onder het uitspreken van deze laatste, roemrijke woorden,
hebt gij de geest gegeven en is uw ziel aanstonds daarop ten hemel
gevaren.
Fascikel 36
286
|