uitsteeksels (handgrepen) waren om ze te dragen; zij werd in een
grafspelonk bijgezet, waar er reeds meerdere lagen. Er moet daar
een kapel gebouwd zijn, want ik herinner mij nog dat ik bij haar
graf in een kapel was, dat de heilige mij verscheen en mij een wit
kleed aantrok. In het bijzonder zette zij mij een zeer mooie,
eenvoudige, witte hoofdbedekking op, die als een nonnenkap was,
maar die tevens ook de borst bedekte; ze viel in sierlijke vouwen
neer en liet slechts weinig van het aangezicht zichtbaar.
Ik ben vergeten waarom Tekla mij zulk een kostuum aantrok,
maar ik geloof dat het was opdat ik, aldus uitgedost en verkleed,
ergens een opdracht zou kunnen vervullen zonder herkend te
worden117.
117 Ter vergelijking nemen wij hier het essentiële over uit de levensschets
van de H. Tekla in Petits Bollandistes, 23 sept. Enige trekken verschillen
een weinig, maar, zoals gewoonlijk, zijn de gebeurtenissen natuurlijker
voorgesteld door de zienster.
In Petits Bollandistes komt de maagd en martelares na de foltering op de
brandstapel behouden bij Paulus. Na zijn bevrijding uit de gevangenis hield
deze zich nog te Ikonium op, verborgen in een grafspelonk. Dan verliet hij
zijn schuiloord en hervatte zijn prediktochten.
Tekla volgde hem enige tijd op zijn reizen. Te Antiochië, hoofdstad van
Syrië, liet hij haar achter en in deze stad worden in Pet. Boll. de volgende
vermaarde scènes verondersteld:
-
Tekla werd ten prooi geworpen aan de wilde dieren, omdat zij de
aanzoeken afwijst van Alexander, maar de dieren bejegenen haar met
eerbied. Tryfena bekeert zich.
-
Tekla wordt daarna aan ketenen gebonden en door wilde stieren in
tegenovergestelde richting heftig gerukt, maar de ketenen breken: de
maagd blijft onverlet.
-
Nu wordt zij in een serpentenkuil geworpen en komt er ongedeerd uit.
Deze wonderen bewerken vele bekeringen.
Vóór de rechter van Antiochië gebracht staat Tekla hem onverschrokken te
woord en zegt o.m. “Jezus Christus is de enige weg ter zaligheid. Hij is de
haven van de schipbreukelingen, de troost van de bedroefden en de hoop
van de hopelozen. Wie in Hem niet gelooft, zal niet leven, maar de eeuwige
dood zal zijn aandeel zijn.”
Fascikel 36
352
|