onderzoeken. Dan liet hij in Patras achter de stiefmoeder, de
stiefbroeders en -zusters die zijn stervende vader nagelaten had.
Die moeder was jonger dan Saturninus’ vader.
(Die reis naar Jeruzalem houdt ook verband met het volgende feit):
Toen Saturninus nog een knaap was, zag ik hem eens aan de zee
liggen, leunend op een arm (Patras is een zeestad). In een visioen
zag hij een knaap met een staf en een vaantje over de zee tot hem
komen. Het was Joannes de Doper die hem zei dat hij later (na
zo- of zoveel jaren) tot hem in de woestijn (aan de Jordaan) moest
komen. Joannes overhandigde hem ook een bisschopsstaf en een
boek, dat hij vol moest schrijven, maar dan nam hij hem beide
dingen weer af en verdween.
Als nu de aangeduide tijd voor Saturninus gekomen was om naar
Palestina te gaan, viel zijn reis juist samen met het eerste optreden
van Joannes de Doper. Saturninus ging tot hem, liet zich dopen,
nam de besnijdenis aan en werd een van zijn trouwste en vurigste
leerlingen en de boezemvriend van Andreas. Bij de doop van
Jezus hield hij Jezus’ mantel in bewaring (fasc. 10, nr. 291).
Uit een later visioen:
“Men heeft Saturninus altijd de bijnaam van ‘trouwe leerling’
gegeven; allen hadden hem lief om zijn grote volgzaamheid,
getrouwheid, eenvoud en rechtschapenheid.
Hij is na Christus’ dood eens als leraar te Tarsus geweest en het
scheelde weinig of hij werd er door de inwoners geslagen en met
stenen dood geworpen. Een stormwind echter dreef hun zoveel
zand in de ogen, dat hij kon ontsnappen.
Ik heb hem nog in vele steden gezien, ook in Rome bij Petrus en
deze heeft hem naar Gallië gezonden.
Fascikel 36
274
|