De H. Tekla.
(Verteld op 22-23 september 1820 en op 23 september 1821,
feest op 23 september)
Tekla verloofd.
2338.
Toen ik gisteren Tekla’s relikwie ontving, zag ik de heilige uit de
hoogte tot mij nederdalen, met licht omkleed en met in de hand
een tak, die witgele gesloten bloesems droeg. Ze zegde mij: “Dit
is gebeente van mij!” Hierop zag ik nog verscheidene taferelen
van haar tot tegen de avond, en deze morgen in één uur tijds
geheel haar leven.
Eerst zag ik Tekla te Ikonium in haar ouderlijk huis; zij was van
middelbare grootte en had bruinblond haar. Haar aangezicht was
ernstig en schoon; haar kleur was niet blozend, maar bruin getint.
Voorhoofd en neus vormden bijna een doorlopende lijn, zij zag er
ook diep godsdienstig uit; zij droeg een lang, witwollen kleed met
een brede gordel, waaraan van voren korte einden afhingen. De
dalende lijn van haar kleed was door vele vouwen, die evenwel
opschortingen schenen, gebroken. De wijde mouwen waren gevat
in armbanden, die aan de rand met parelen bezet en in het midden
geribd waren. Haar haren waren in 3 delen gescheiden en met een
doorzichtige, zilverwitte stof doorvlochten of liever doorslingerd,
zodat ze links en rechts een wrong op het achterhoofd vormden.
Ik zag haar eerst met haar vader en haar moeder en haar
toekomstige, een grote, eerzame man, in het ouderlijk huis: zij
was zeer vriendelijk jegens hem. Het huis was, naar oude trant,
zoals alle rijke huizen, rondom een binnenhof gebouwd dat met
zuilengangen omgeven was. Vóór het huis was ook een voorhof,
met een muur omringd. Ook op deze muur was een terras, dat in
het rond van een leuning voorzien was. Dit wandelterras was
tegen de zon met tapijten overspannen (naar oosters gebruik).
Fascikel 36
344
|