Tekla uit de stad gebannen als onoverwinbaar.
2341.
Maar anderen leidden Tekla met een bruin kleed bedekt in de
nabijheid van een rivier. Hier was een diepe steenput of
waterbak, waarin zich in het slijk vele, afschuwelijke slangen
ophielden.
De beulsknechten grepen de heilige onkwetsbare maagd vast en
wilden haar met het hoofd vooruit in de put ploffen, maar zij rukte
zich los, maakte het teken van het kruis over de put en sprong er
in; de slangen kronkelden voor haar ter zijde uit de weg.
Nu trokken de beulen een sluis open en uit de naburige rivier liep
de steenput vol water, maar Tekla steeg mee omhoog in
rechtstaande houding en met de armen boven het water; de
slangen strekten en rekten zich langs de wanden van de put en zo
ver mogelijk van haar verwijderd naar omhoog. Uit vrees dat de
slangen er uit konden springen en het volk aanvallen sloot men de
toevloed van het water af. Maar de maagdelijke heilige bleef
ongedeerd en verheerlijkte God. Men trok ze eindelijk uit de put
en nogmaals bekeerden zich velen. Zij werd ook weer bij Tryfena
gebracht die zich gelijkelijk bekeerde.
Daar nu vele mensen, vooral jonge dochters zich bij Tekla
aansloten, werd zij uit de stad gewezen, en ik zag haar in een
rotsspelonk, die met graszoden bedekt was. Verscheidene
vrouwen en jonge dochters vergezelden haar.
Zij was geheel in een bruinachtig habijt gehuld; haar hoofd was
met een kap bedekt, die ook hals en borst omvatte en vouwen
maakte, wanneer zij het hoofd omwendde. De spelonk (waar zij
als kluizenares in leefde) was zeer verborgen; ik heb haar in het
gewest zien rondgaan op bedeltocht voor haar onderhoud (en dat
van haar gezellinnen).
Zij onderrichtte ook de mensen, doch vermeed opzien te baren; zij
bad bij de zieken en genas hen door het opleggen der handen.
Dit alles deed zij zonder vertoon van gezag of meesterachtige
Fascikel 36
349
|