Tomas zag er tegen op naar India te gaan. Hij had, alvorens er
naartoe te trekken, vaak dromen dat hij in Indië grote en prachtige
paleizen bouwde. Hij begreep niet aanstonds de betekenis van die
dromen en verwierp ze, omdat hij geen bouwmeester was. Maar
de inwendige aandrijving die hem naar Indië stuwde, waar hij
vele zielen zou bekeren en winnen, liet hem niet los.
Zijn apostolaat in dat land was bedoeld door het bouwen van die
schone paleizen. Hij deelde zijn twijfel aan Petrus mee en deze
sprak hem moed in en overhaalde hem om zich naar Indië te
begeven.
Hij vertrok langs de Rode Zee en hij kwam ook op het eiland
Sokotora, en preekte daar het Evangelie, doch bleef er slechts
korte tijd.
***
(Verder geven wij als commentaar alles achter mekaar, wat wij over
Tomas uit de kerkelijke schrijvers weten, zonder te kunnen zeggen in
hoever dit alles betrouwbaar is).
In de tweede stad in Indië, waar Tomas kwam, vond hij een groot
feest bereid. Hij predikte en genas zieken. Hierop verleenden de
koning en vele mensen hem gehoor; hij won er zovele
aanhangers, dat een jeugdige afgodenpriester een grote haat tegen
hem opvatte en hem midden in een sermoen in het aangezicht
sloeg. Maar Tomas was zeer zachtmoedig en bood hem ook zijn
andere wang aan en dankte zijn belediger. Dit maakte op de
koning en het hele volk een zeer diepe indruk; zij aanzagen
Tomas voor een zeer heilig man en zelfs de afgodendienaar
bekeerde zich. Zijn hand werd met de wonden van de
melaatsheid bedekt, maar Tomas genas die en de bekeerde werd
nu zijn trouwste en ijverigste aanhanger.
Tomas bekeerde ook de dochter van de koning en haar man –
deze laatste was bovendien door de duivel bezeten – en nu reisde
de apostel van hier naar het Oosten. Nadat de dochter van de
Fascikel 36
214
|